§11.3 - Je lijkt op (2)

Laptop op tafel, 
start Lesson-up
Werkboek op tafel

1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Laptop op tafel, 
start Lesson-up
Werkboek op tafel

Slide 1 - Slide

Deze les
  • Herhaling 11.2 d.m.v vragen 
  • Kennis maken met begrippen en leerdoelen 11.3


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Hoeveel chromosomen zitten er in een bevruchte eicel van de mens?

Slide 4 - Open question

Ze je in de afbeelding hiernaast de meiose of mitose?
A
Meiose
B
Mitose
C
Beiden
D
Niet te zeggen

Slide 5 - Quiz

Slide 6 - Slide

Tijdens de mitose kan een lichaamscel een moment 92 chromosomen hebben.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

Tijdens de meiose kan een cel een moment 92 chromosomen hebben.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Een eicel geeft altijd een X of een Y-chromosoom door.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Wat is het verschil tussen de mitose en meiose.

Slide 11 - Open question


Examenvraag

Slide 12 - Open question

Leerdoelen 11.3
- Je kunt uitleggen hoe je aan een eigenschap komt die je ouders niet hebben.
- Je kunt genotypen noteren.
- Je kunt uitleggen wat een intermediaire kruising is en deze kruising noteren.

Iedereen maakt een begrippenlijst van 11.3

Keuze: Werkboekvragen 11.2 maken
Lessonup verder doorwerken en gedeelte maken.

Slide 13 - Slide

Je kunt uitleggen hoe je aan een eigenschap komt die je ouders niet hebben.

 Moeder heeft 2 genen voor haarkleur, bruin en rood.
- Vader heeft 2 genen voor haarkleur, bruin en rood.
- Vader geeft rood door, moeder geeft rood door. Hun zoon heeft rood haar.

Slide 14 - Slide

Wat is het verschil tussen genotype en fenotype?

Slide 15 - Open question

Leg uit waarom je altijd 2 genen hebt die voor een bepaalde eigenschap zorgen (bv haarkleur).

Slide 16 - Open question

Homozygoot &  heterozygoot
De ouders zijn heterozygoot, ze hebben twee verschillende genen voor haarkleur. Bruin haar is het dominante gen.

De jongen is homozygoot, hij heeft twee dezelfde genen voor haarkleur. Rood haar is het recessieve gen.


Slide 17 - Slide

Hoe zijn de ouders van de jongen aan het gen voor rood haar gekomen?

Slide 18 - Open question

Noteer voor de vader, moeder, zoon en dochter het fenotype en of ze homozygoot of heterozygoot zijn.

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

Je kunt genotypen noteren.
  • Een dominant gen komt altijd tot uiting in het fenotype.
  • Een recessief gen komt alleen tot uiting in het fenotype als er 2 aanwezig zijn.

Slide 21 - Slide

Genotypen noteren
Dominant gen - hoofdletter
Recessief gen - kleine letter

AA = homozygoot dominant
Aa = heterozygoot
aa = homozygoot recessief

Slide 22 - Slide

Noteer voor elk gezinslid het genotype, gebruik de letter B en b.

Slide 23 - Open question

Je kunt uitleggen wat een intermediaire kruising is en deze kruising noteren.

  • Homozygoot wit (Kw)
  • Homozygoot rood (Kr)
  • Geeft een Heterozygoot roze bloem, genotype KwKr

Er is geen dominant gen, beiden komen tot uiting in het fenotype.

Slide 24 - Slide

Intermediaire eigenschappen
Een fenotype is intermediair als beide genen even sterk zijn. Er is geen dominant of recessief gen:

Slide 25 - Slide

Een cavia met langhaar paart met een cavia met kort haar. Het jong heeft half lang haar.
a:Wat kun je zeggen over de eigenschap haarlengte bij cavia's?
b: Noteer van beide cavia's het genotype.

Slide 26 - Open question

Werkboek vragen maken


3, 5, 7, 9 en 10

Kijk alle vragen goed na, vul je antwoorden (waar nodig) aan en verbeter je fouten.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video