Keuzevoorzetsels

Guten Morgen 3ha!
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Guten Morgen 3ha!

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?
Wechselpräpositionen

Slide 2 - Slide

Inloggen LessonUp
  • Ga naar: lessonup.app
  • Vul als code in:  upmwc
  • Je moet je een keertje registreren
  • Daarna kan je meedoen met de les...

Slide 3 - Slide


VOORZETSELS

Weet je nog?
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer, gegenüber, entgegen
(hierna komt altijd de 3e naamval (Dativ)

durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang
(hierna komt altijd de 4e naamval (Akkusativ)

Slide 4 - Slide

9 KEUZEVOORZETSELS
an, auf, hinter, neben,in, unter, über, vor, zwischen

Wanneer je één van deze vz tegenkomt moet je een keuze maken tussen 3e of 4e naamval.

Slide 5 - Slide

an
 auf
hinter
neben
in
unter
über
 vor
zwischen

aan
op
achter
naast
in/naar
onder
over/boven
voor
tussen

Slide 6 - Slide

De keuzevoorzetsels

Slide 7 - Slide

DATIV (3e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag : wo? (=waar)

                                                                  of: wann?(=wanneer)

bijvoorbeeld: Ich stehe auf der Straße. (WO stehe ich?)

Antwort: auf der Straße...........dus 3e naamval !


( want ik sta er al en het is GEEN beweging)



Slide 8 - Slide

nog een keer........

Er steht vor d... Tür(v).

waar? "voor de deur".... dus Dativ !

Er steht vor der Tür.


Ich gehe in einer Woche (v) zu Oma.

wanneer? "in einer Woche".......dus Dativ !

Slide 9 - Slide

Akkusativ (4e naamval)

je krijgt een antwoord op de vraag: wohin? (waarheen?) bijvoorbeeld: Das Buch fällt auf den Boden(m)

(Wohin fällt das Buch?) 

  Antwort: auf den Boden........dus 4e naamval !


Het is een beweging van A naar B .....het boek moet nog vallen


Slide 10 - Slide

nog een keer....

Er springt in d... Abgrund(m).

waarheen?"in de afgrond" dus Akkusativ !

Er springt in den Abgrund.


Ich lege das Buch auf d... Tisch (m).

waarheen? "op de tafel" dus Akkusativ !

Ich lege das Buch auf den Tisch.

Slide 11 - Slide

Let op!!

Als je geen antwoord krijgt op de vragen ; wo?, wann?, wohin?

 dan is het altijd de 3e naamval, BEHALVE bij de voorzetsels "auf" und "über".....die krijgen dan de 4e naamval!!


VB: Ich warte auf meinen Mann (4e dus)

(want ik zit niet letterlijk boven op mijn man te wachten..toch?)


wel altijd eerst alle vragen stellen!!!!

Slide 12 - Slide

Dus DATIV 3e naamval

Je krijgt een antwoord op de vraag : 

wo? (=waar)

                                       of:                     

 wann?(=wanneer)

( want ik sta er al en het is GEEN beweging)


En 4e naamval



Slide 13 - Slide

Akkusativ (4e naamval)

Je krijgt een antwoord op de vraag: wohin? 

Het is een beweging van A naar B .....


GEEN VAN DEZE VRAGEN MOGELIJK:

auf/über 4e            rest 3e naamval               





Slide 14 - Slide

Ezelsbruggetje 1
Dezelfde situatie = derde naamval
(toestand, ergens zijn --> wo)

Verandering = vierde naamval
(beweging, ergens komen --> wohin)

Slide 15 - Slide

Ezelsbruggetje 2
Een auto met vier wielen rijdt
Een auto met drie wielen staat stil

Beweging is 4e naamval
Stilstaand is 3e naamval.

Slide 16 - Slide

Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?

Slide 17 - Quiz

Welke vraag stel je om een derde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?

Slide 18 - Quiz

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 19 - Quiz

Das Bild hängt an d... Wand(v).
A
die
B
der

Slide 20 - Quiz

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).
A
deinem
B
deinen

Slide 21 - Quiz

Er geht in d... Disko(v).
A
die
B
der

Slide 22 - Quiz

Vertaal in het Duits:
Hij staat tussen zijn ouders.

Slide 23 - Open question

Vertaal in het Duits:
Ik hang de foto's(Bilder) aan de muur.

Slide 24 - Open question

Vertaal in het Nederlands:
Er geht in dem Wald.

Slide 25 - Open question

Er spricht nicht über sein... Schüler(mv).
A
seine
B
seinen

Slide 26 - Quiz

Over een week.
A
In einer Woche.
B
Über einer Woche.

Slide 27 - Quiz

Een week geleden.
A
Eine Woche geleden.
B
Vor einer Woche.
C
Nach einer Woche.

Slide 28 - Quiz

Welke zin is fout?
A
Ich setze mich neben die Frauen.
B
Ich sitze neben den Frauen
C
Ich gehe in das Schwimmbad
D
Ich schwimme in das Schwimmbad

Slide 29 - Quiz

Es fällt hinter dein... Stuhl(m).
A
deinem
B
deinen

Slide 30 - Quiz