Fuente J + K

"¡Hola! Soy Tomás 
y soy holandés

Schrijf je dit woord met of zonder hoofdletter?
1 / 29
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

"¡Hola! Soy Tomás 
y soy holandés

Schrijf je dit woord met of zonder hoofdletter?

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Bladzijde 13+16 (TB) bladzijde 27+28 (WB)
1. Vocabulaire lijst 
2. Frases claves 
3. Grammatica 
4. De getallen 0-20


Zie diagnostische toets, blz. 28-30 (wb)

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

timer
1:00
Los números del 0 al 20

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

¿Quién eres?
Soy Pablo.
¿Eres español?
No, soy holandés. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

SER & "komen uit"
In het Spaans gebruiken we het werkwoord SER 
om te zeggen waar iemand vandaan komt. 

Ik kom uit Nederland = Soy de Holanda.
Kom jij uit Spanje? = ¿Eres de España?
timer
2:00

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Haz el ejercicio 24, 25 y 26 
en las páginas  22-23 en tu libro de trabajo.
timer
10:00

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Vertaal onderstaande zinnen naar het Spaans

  1. Ik ben (vul je naam in).
  2. Jullie zijn Nederlanders. 
  3. Jij bent Spaans. 
  4. Wij komen uit Nederland. 
timer
5:00

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Vul de juiste vorm van het werkwoord ser in.
  1. Yo __________ holandesa.
  2. Ella __________ de España.
  3. Mi amiga __________ de Barcelona.
  4. Tú __________ español.
  5. Pablo y tú __________ ingleses.
  6.  Nosotros __________ de Gronigen.
  7. Mis padres __________ madrileños.
timer
5:00

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

timer
5:00

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Vervoeging
Ik ben, ik kom uit... 
Yo soy (de)
Jij bent, jij komt uit... 
Tú eres (de)
Hij is
Zij is
U bent 
Het/de ... is, komt uit...
Él es
Ella es
Usted es
El/la ... es (de)
Wij zijn, wij komen uit...
Nosotros/nosotras somos (de)
Jullie zijn, jullie komen uit...
Vosotros/vosotras sois (de)
Zij zijn, zij komen uit...
Ellos/ellas/ustedes son (de)

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Bladzijde 13+16 (TB) bladzijde 27+28 (WB)
1. Vocabulaire lijst 
2. Frases claves 
3. Grammatica 
4. De getallen 0-20


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Vul de juiste vorm van het werkwoord ser in.
  1. Yo __________ holandesa.
  2. Ella __________ de España.
  3. Mi amiga __________ de Barcelona.
  4. Tú __________ español.
  5. Pablo y tú __________ ingleses.
  6.  Nosotros __________ de Gronigen.
  7. Mis padres __________ madrileños.
timer
5:00

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Voorkennis

Slide 18 - Slide

https://quizlet.com/_btigos?x=1jqt&i=4i8w3w

https://quizlet.com/_btihof?x=1jqt&i=4i8w3w

Slide 19 - Slide

https://quizlet.com/_btigos?x=1jqt&i=4i8w3w

https://quizlet.com/_btihof?x=1jqt&i=4i8w3w
Schrijf een brief in het Spaans:
1. Groet;
2. Schrijf hoe je heet;
3. Vraag “hoe heet jij”;
4. Schrijf welke taal je spreekt;
5. Schrijf waar je woont;
6. Vraag “waar woon jij?”;
7. Vraag “hoe gaat het?”
8. Neem afscheid.

timer
10:00

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Maak opdracht 28+29 op bladzijde 24 
in je werkboek.
timer
5:00

Slide 21 - Slide

This item has no instructions



Grammatica #1 lidwoorden

Lees de woorden en zet het juiste lidwoord ervoor.   

Kies uit: el, las, los, las
  1. __________ libro.
  2. __________ amiga.
  3. __________ casas.
  4. __________ canción.
  5. __________ hermanos.
  6. __________ vacaciones.
  7. __________ hoteles.
  8. __________ amistad.
  9. __________ camping.
  10. __________ karaoke. 

timer
5:00

Slide 22 - Slide

This item has no instructions



Grammatica #2 werkwoord zijn

Vertaal de volgende vormen van het werkwoord zijn naar het Spaans. 

  1. (Wij zijn) __________ españoles. 
  2.  ¿(Ben jij) __________de España?
  3. (Zij zijn) __________ holandeses.
  4. No (ik ben) __________ italiana.
  5. (Jullie zijn) __________ franceses.
  6. No (Hij is) __________ de México.
  7. (Zij zijn) __________ españolas.
  8. (Jij bent) __________ Pablo.
  9. (Wij zijn) __________ de Holanda.
  10. (U bent) __________ francés.
timer
5:00

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Maak de tarea van hoofdstuk 1 
op bladzijde 25-26 in je werkboek.
timer
10:00

Slide 25 - Slide

This item has no instructions


Hoe zeg je dit in het Spaans?
  1. Ik ben Nederlands.
  2. Jij bent een Spanjaard.
  3. Wij komen uit Nederland.
  4. Hij is Thiago. 
  5. U bent Nederlandse.
  6. Jullie komen uit Groningen.
  7. Zij zijn Spaans.
timer
7:30

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Laten we herhalen!
Wat weet je al? 

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Het werkwoord ser
Je gebruikt dit werkwoord als je wilt zeggen...

... wie iemand is.
... hoe iemand is.
... waar iemand vandaan komt. 

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Nationaliteit en herkomst
Over nationaliteit spreken
  • ¿Eres holandés/holandesa? 
  • Sí/no, (no) soy holandés/ holandesa 

Over herkomst spreken
  • ¿De dónde eres?
  • Soy de Holanda 

Slide 29 - Slide

This item has no instructions