(week 11)
Je benoemt wat gedrag is.
Je onderscheidt inwendige prikkels en uitwendige prikkels.
Je benoemt het verschil tussen observatie en interpretatie van gedrag.
(week 12)
Je geeft voorbeelden van aangeleerd gedrag.
Je geeft voorbeelden van aangeboren gedrag.
Je benoemt een aantal manieren waarop gedrag kan worden aangeleerd.
Je beschrijft wat een sleutelprikkel is.