Lesson 11. Grammar revision + speaking

What are we going to do today?
- Grammar revision
- Practise with grammar
- Test Yourself 
- Speaking

Lesson goal: at the end of the class you feel more prepared to do the test on Monday. 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare school

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Grammar revision
- Practise with grammar
- Test Yourself 
- Speaking

Lesson goal: at the end of the class you feel more prepared to do the test on Monday. 

Slide 1 - Slide

Grammar: Present Simple
Present Simple = de tegenwoordige tijd

(Vanaf nu Present Simple afgekort naar PS)

Je gebruikt de PS om te praten over: feiten, gewoontes, gebeurtenissen of iets wat regelmatig gebeurt. 

Slide 2 - Slide

Present Simple
Vorm van to be in the PS :

Ik ben - I am 
Jij bent - You are 
Hij/zij/het is - He/she/it is 
Wij zijn - We are 
Jullie zijn - You are 
U bent - You are 

Slide 3 - Slide

Present Simple
Bij de meeste woorden in de PS gebruik je de stam van het werkwoord. Ik loop wordt bijvoorbeeld: I walk. Walk is dan de 'stam' van het werkwoord. 


Slide 4 - Slide

Present Simple 
Bij he/she/it veranderd de spelling soms of wordt er wat toegevoegd. Dit noemen we de SHIT regel.
She/He/It krijg een S bij het werkwoord

Ik loop werd immers: I walk. 
Zij loopt wordt: She walks. --> er komt een s achter walk. Als er een naam staat bv: Inge. Dan wordt het ook: Inge walks. 

Slide 5 - Slide

Present Simple
Soms veranderd bij he/she/it de hele spelling van het woord:
Bijvoorbeeld: 
Ik studeer = I study.  / Zij studeert = She studies 
Woorden die eindigen op medeklinker + y krijgen -ies. 

Ik speel = I play  / Zij speelt = she plays
Woorden die eindigen op klinker + y krijgen - s 

Slide 6 - Slide

Present Simple
Bij de werkwoorden die eindigen in een -S klank: 
I watch = She watches / krijgt he/she/it -es erachter 

ook bij de werkwoorden do & go komt er -es achter. 
I do / he does 
We go / it goes 

Slide 7 - Slide

Personal pronoun
Personal pronoun = persoonlijk voornaamwoord. 

Je hebt subject en object pronoun. 
Subject pronoun staat vaak aan het begin van de zin. 
Een object pronoun staat vaak aan het einde van de zin. 

Slide 8 - Slide

Subject pronoun
You
He 
She 
It 
We
You
They
Object pronoun
Me
You 
Him 
Her
It 
Us
You
Them 

Slide 9 - Slide

Interrogative pronoun
Interrogative pronoun = vragend voornaamwoord. 

Vragende voornaamwoorden staan vaak in het begin van de zin.  

Vragende voornaamwoorden in het Nederlands zijn: 
wie, wat, waar, wanneer, hoe, waarom, welke 

Slide 10 - Slide

In het Engels heb je: 
Wie - Who 
Wat - What 
Waar - Where 
Wanneer - When 
Welke - Which
Hoe - How 
Waarom - Why 

Slide 11 - Slide

Possessive pronoun 
van mij = mine 
van jou = your(s)
van haar = hers 
van hem = his 
van het = its 
van jullie = yours 
van ons = our
van hun = their

Slide 12 - Slide

Present Simple:
I ...... (to walk) to school.
A
walk
B
walks

Slide 13 - Quiz

She ....... (to watch) the birds fly.
A
watch
B
watches

Slide 14 - Quiz

We ........ (to ask) a question.
A
ask
B
asks

Slide 15 - Quiz

It ....... (to be) raining.
A
am
B
are
C
is

Slide 16 - Quiz

They ........ (to dance)
A
dance
B
dances

Slide 17 - Quiz

He ........ (to study) really hard.
A
study
B
studies

Slide 18 - Quiz

You ..... (to be) very nice
A
am
B
are
C
is

Slide 19 - Quiz

They ...... (to love) each other.

Slide 20 - Open question

I ..... (to be) very kind.

Slide 21 - Open question

She ...... (to think) rationally.

Slide 22 - Open question

It is .... (van mij)
A
my
B
mine

Slide 23 - Quiz

..... (wanneer) is your birthday?
A
when
B
what
C
where
D
why

Slide 24 - Quiz

She gives the phone to .... (mij)
A
I
B
my
C
mine

Slide 25 - Quiz

...... (welke) is your favourite colour?
A
when
B
which
C
why
D
how

Slide 26 - Quiz

..... (waarom) are you sad?
A
when
B
what
C
why
D
were

Slide 27 - Quiz

...... (ik) have two little brothers, I am nice to ..... (hen)
A
I, them
B
me, they
C
mine, their

Slide 28 - Quiz

Do:
 Do: test yourself (online book) 
or
Study: words in Quizlet 
We are going to do this: 

- 15 mins in silence. 

We are also going to continue with the speaking exercise. 
timer
15:00

Slide 29 - Slide

What did you learn
today?

Slide 30 - Mind map