Dag 6

Woorden
Thema 12:  Vriendschap - DAG 6
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Woorden
Thema 12:  Vriendschap - DAG 6

Slide 1 - Slide

De woorden van vandaag:
lang(e)
leuk(e)
lief - lieve
de manier
moeilijk(e)
nemen
niks
oefenen
praten

Slide 2 - Slide

lang(e) (bnw)
  • 1) groot
  • lang <--> kort 
  • zin: De man  is 2.05 meter. Dat is lang!

  • 2) lang duren (tijd)
  • zin:  Hij is 20 minuten op de wc. Dat duurt lang!
36

Slide 3 - Slide

leuk(e) (bnw)
  • 1) prettig, fijn
  • zin: Zullen we zwemmen? Ja, leuk!
  • zin: Dat is een leuke docent.

  • 2) waar je om kunt lachen
  • zin: Ik vind dit een leuke grap.
37

Slide 4 - Slide

lief - lieve (bnw)
  • aardig
  • schattig

  • zin: Dat kleine hondje is lief.
  • zin: De lieve kinderen helpen mama.
38

Slide 5 - Slide

de manier (znw)
  • hoe je iets kan doen
  • de manieren

  • zin: Ik kan op twee manieren naar school: lopend of met de fiets.
  • zin: Op welke manier leer jij nieuwe woorden?
  • zin: Ik eet met mes en vork, dat zijn goede manieren.
39

Slide 6 - Slide

goede manieren 
  • (goed) gedrag
  • beleefd

  • zin: De jongen schreeuwt door de klas, dat zijn geen goede manieren.
39 extra

Slide 7 - Slide

moeilijk(e)
  • wat veel inspanning kost om te doen
  • moeilijk <--> makkelijk

  • zin: Vandaag heb ik een moeilijke toets.
  • zin: Ik heb pijn aan mijn voet. Ik loop moeilijk.
40

Slide 8 - Slide

nemen (ww)
  • 1) pakken
  • zin: Neem maar een koekje hoor!

  • 2) gebruiken
  • zin: Hij neemt de auto.

  • TT - ik neem - jij neemt - wij nemen
  • VT - ik nam - namen
  • VTD - ik heb genomen
41

Slide 9 - Slide

niks
  • niets; geen ding
  • niks <--> alles

  • zin: Heb jij suiker in de koffie? Nee, niks
  • zin: Kijk maar, ik heb niks in mijn tas.
  • zin: Wat zei jij? O, niks.
42

Slide 10 - Slide

oefenen (ww)
  • herhalen om te leren

  • TT - ik oefen - jij oefent - wij oefenen
  • VT - ik oefende - wij oefenden
  • VTD - ik heb geoefend

  • zin: Ik lees een Nederlands boek. Zo oefen ik de taal.
  • zin: Ik kan niet goed fietsen. Ik moet oefenen.
43

Slide 11 - Slide

praten (ww)
  • zeggen, spreken
  • communiceren
  • praten <--> zwijgen

  • TT - ik praat - jij praat - wij praten
  • VT - ik praatte - wij praatten
  • VTD - ik heb gepraat
  • zin: De vrouwen praten met elkaar.
44

Slide 12 - Slide

Het meisje is heel ...... Haar benen zijn ........ en zij ........... heel ...........
34/36/37/38
A
lief - leuk - lief - lachen
B
leuk - lief - lacht - lang
C
leuk - lang - lacht - lief
D
lang - leuk - lief - lachen

Slide 13 - Quiz

Hij ................ als de docent boos is.
Dat zijn geen goede ....................
34/39
A
lach - reden
B
lacht - manieren
C
lacht - leuke
D
komt - manieren

Slide 14 - Quiz

Wat is de beste ............... om een appel te schillen?
39

Slide 15 - Open question

Hoe vond jij de toets?
(antwoord geven op de vraag)
40
A
Ik vond de toets moeilijk.
B
Ik vond de toets makkelijk.
C
Ik vond de toets mooi.
D
Ik vond de toets lief.

Slide 16 - Quiz

Ik .............. de bus naar huis.
41

Slide 17 - Open question

Goed of fout?
A - Jij neemt het rekenboek mee.
B - Hij neemt veel praten.
41
A
A - goed B - fout
B
A - goed B - goed
C
A - fout B - goed
D
A - fout B - fout

Slide 18 - Quiz

Vandaag wil ik helemaal .............. doen.
42

Slide 19 - Open question

De opdracht is erg ................
Ik moet nog heel veel ................
40/43
A
moeilijk - lachen
B
praten - oefenen
C
moeilijk - oefenen
D
moeilijk - rekenen

Slide 20 - Quiz

43
Wat moet je oefenen?

Slide 21 - Drag question

Ik heb met mijn docent ..............
44

Slide 22 - Open question