4T H1 Lezen - 1.2 informatieve tekst 8-19

1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

DOEL VAN DE LES
1. Je kan 

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen
Huiswerkcontrole:
1.2 opdracht 1 t/m 8 (niet opdracht 7) en opdracht 9 (niet opdracht 9g) maken

Uitleg: functies inleiding en slot
Opdrachten maken

Slide 3 - Slide

Functies van inleiding

In de inleiding trekt de schrijver altijd de aandacht van de lezer.

Andere functies:

- het onderwerp aangeven of beschrijven;

- de aanleiding noemen: de reden waarom de tekst is geschreven:

- de centrale vraag stellen: de vraag wordt in de rest van de tekst beantwoord:

-  de mening van schrijver geven: in de rest van de tekst geeft de schrijver argumenten voor zijn mening;

- een korte samenvatting geven: in de rest van de tekst geeft de schrijver er voorbeelden of bijzonderheden bij;

- een of meer personen introduceren; in de rest van de tekst komen zij verder aan het woord.

Slide 4 - Slide

Functies van het slot
Ook een slot kan meerdere functies hebben.
  • een conclusie geven: deze functie herken je aan signaalwoorden als dus, daarom of dan ook;
  • een samenvatting geven; deze functie herken je aan signaalwoorden als kortom of samenvattend;
  • een advies geven; deze functie herken je aan woorden als het is beter... of het is slim...;
  • een waarschuwing geven;
  • een toekomstverwachting uitspreken.

Slide 5 - Slide

Aan de slag!
1.2 Maken opdracht 10 en 11, opdracht 14, 16 en 19
Klaar? Opdrachten nakijken en laten controleren door docent

Slide 6 - Slide

Waaruit bestaat een inleiding in ieder geval?
A
aandacht trekken, onderwerp introduceren
B
deelonderwerpen, signaalwoorden, structurerende zinnen
C
deelonderwerpen, anekdote
D
inleiding, middenstuk, slot

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Wat zijn functies die een inleiding kan hebben?
A
het onderwerp noemen
B
de aanleiding noemen
C
de centrale vraag stellen
D
de mening van de schrijver geven

Slide 9 - Quiz

Functies van het slot.
Wat is een functie van het slot?
A
de centrale vraag stellen
B
Een advies geven
C
Een samenvatting geven.
D
enkele personen introduceren.

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Opdracht 16
a Lees de titel. Noteer het onderwerp van de tekst.
Water besparen
b Onderstreep de belangrijkste zinnen uit de eerste en de laatste alinea.
Alinea 1: zin 1 en alinea 6 zin 3
c Wat is de belangrijkste functie van de eerste alinea?
 A de aanleiding noemen
d Lees de beginzinnen van de overige alinea’s. Wat zegt de beginzin van alinea 2 over
alinea 1?
De beginzin van alinea 2 geeft een tegenstelling met alinea 1 aan. De zin geeft aan dat je nauwelijks waterbesparend bent als je korter doucht of de kraan dicht doet als je tandenpoetst.

Slide 12 - Slide

Opdracht 17a
Lees alinea 1, 2 en 3 nauwkeurig. Werk samen.
a In alinea 2 staat: Het gaat om water dat we niet zien stromen. Noem twee redenen
waarom dat zo is.
1 Het gaat om water dat gebruikt wordt om consumptiegoederen te produceren, en daaraan denken we niet als we denken aan waterverbruik.
2 Die consumptiegoederen worden voornamelijk buiten Nederland geproduceerd, en het water daarvoor daar dus ook wordt gebruikt

Slide 13 - Slide

Opdracht 17b en c
b Hoe komt het dat arme boeren in droge gebieden geen water hebben voor hun velden
(r. 33-35)?
Omdat de grote bedrijven dat water opmaken als ze daar producten voor de export produceren.
c Waarom zou de website duurzaamthuis.nl moeten zeggen: Wil je vandaag nog met
duurzaamheid aan de slag? Dan is misschien wel de belangrijkste stap anders eten en
drinken. (r. 58-61)
Omdat de productie van dierlijke producten (biefstuk bijvoorbeeld) en dranken met suiker (zoals frisdrank) heel veel water kost. Door water te drinken en plantaardig te eten bespaar je veel water.

Slide 14 - Slide

Opdracht 17d en e
d Wat is het verband tussen alinea 2 en 3?
 A Alinea 2 en 3 vormen een opsomming.
 B Alinea 2 noemt een voorbeeld bij de inhoud van alinea 3.
 C Alinea 3 noemt een oplossing voor het probleem uit alinea 2.
 D Alinea 3 zwakt de inhoud van alinea 2 af.
e Welk ander woord wordt gebruikt voor watervoetafdruk in alinea 2?
 A sproeiwater
 B waterprobleem
 C waterrijk
 D waterverbruik

Slide 15 - Slide

Opdracht 18a
Lees alinea 4, 5 en 6 nauwkeurig. Werk samen.
a Op welke manier sluit alinea 4 aan op alinea 3?
A Alinea 4 geeft een voorbeeld bij het gestelde in alinea 3.
B Alinea 4 vormt een opsomming met alinea 3.
C In alinea 4 wordt het gestelde in alinea 3 bevestigd.
D In alinea 4 wordt het gestelde in alinea 3 tegengesproken.

Slide 16 - Slide

Opdracht 18b en c
b Waarom is het geen goed idee om mensen te laten denken dat ze goed bezig zijn als ze
de kraan uitzetten bij het tandenpoetsen (r. 73-75)?
Omdat mensen zo in elkaar zitten dat ze, als ze op het ene terrein iets goed doen, het zichzelf gunnen om op andere gebieden te zondigen. Als ze denken dat ze al heel besparend bezig zijn door de kraan dicht te doen, vinden ze het wellicht niet nodig om andere milieuvervuilende activiteiten (zoals de auto gebruiken in plaats van met het ov te reizen) te laten.

c Citeer de zin uit alinea 5 die een voorbeeld geeft van het morele-vrijbriefeffect (r. 80).
‘Thuis doen … het ov’. (r. 83-86)

Slide 17 - Slide

Opdracht 18d
d Noem drie redenen waarom we moeten starten met eerlijke en complete waterbesparingsinformatie (r. 92-93).
1 Mensen hier hebben er recht op goed geïnformeerd te zijn.
2 Mensen in gebieden met waterschaarste hebben recht op voldoende water.
3 Toekomstige generaties hebben recht op een leefbare wereld.

Slide 18 - Slide

Opdracht 18e
e De schrijver van een tekst kan op verschillende manieren gebruikmaken van de mening
van anderen. Hoe gebruiken de schrijvers in deze tekst de mening van anderen? De
schrijvers
A geven de meningen weer zonder commentaar.
B proberen de meningen steeds tegen te spreken.
C tonen aan dat de meningen niet juist zijn.
D vergelijken verschillende meningen met elkaar.

Slide 19 - Slide

Opdracht 18f en g
f Wat is de belangrijkste functie van alinea 6?
A een advies geven
B een conclusie geven
C een samenvatting geven
D een toekomstverwachting uitspreken

g Citeer de zin in alinea 6 waaruit deze functie blijkt.
‘Als het organisaties er echt om te doen is dat huishoudens zuiniger
omgaan met water, moeten ze een ander consumptiepatroon aanmoedigen.’ (r.93-96)

Slide 20 - Slide

Opdracht 19
Woordenschat.
a Leid uit de context de betekenis af van:
circulaire economie (r. 15)            economie waarbij goederen en grondstoffen  hergebruikt worden
misleiden (r. 16)                            op een verkeerd spoor zetten, bedriegen
elders (r. 70)                                 ergens anders
averechts (r. 82)                           het tegenovergestelde                      
aanmoedigen (r. 96)                     iemand aansporen om iets te doen                      



ergens anders
het tegenovergestelde
iemand aansporen om iets te doen

Slide 21 - Slide

Hoeveel punten heb je gehaald voor opdracht 16 t/m 19?

Slide 22 - Open question

timer
20:00
timer
20:00

Slide 23 - Slide

Exit-ticket:
1. Schrijf drie dingen op die je hebt geleerd.
2. Benoem twee dingen die je nog wil leren.
3. Zet één vraag neer die je nog hebt.

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

timer
1:00

Slide 28 - Slide

timer
10:00

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Opbouw van de kern
Lees zelf het blokje theorie op bladzijde 26 door.

Slide 32 - Slide

Aan de slag (p. 26-31)
Maak opdracht 20, 21 en 23 
Lees tekst 5 'Met dank aan taekwondo' 
en maak opdracht 24 t/m 26

Slide 33 - Slide

Hoofdgedachte (p.31)

De hoofdgedachte is in een hele zin wat de schrijver zegt over het onderwerp.

Slide 34 - Slide

Hoofdgedachte / onderwerp

Als ik aan de klas vraag een tekst te schrijven over het WK in Qatar, dan schrijft iedereen over hetzelfde onderwerp.

Toch heeft elke tekst een andere hoofdgedachte, omdat elke schrijver er iets anders over zegt.

Slide 35 - Slide

Stappenplan hoofdgedachte bepalen
1. Lees de titel en de inleiding.
2. Bepaal het onderwerp van de tekst.
3. Bedenk wat de tekst je vertelt over dit onderwerp:
- informatieve tekst: wat is de belangrijkste informatie?
- overtuigende tekst: wat vindt de schrijver van het onderwerp?
4. Formuleer de hoofdgedachte in één zin of kies het antwoord dat de hoofdgedachte het best beschrijft.

Slide 36 - Slide

Tips om het juiste antwoord te kiezen
1. Kijk of het onderwerp van de tekst in het antwoord staat. Zo nee, dan is het antwoord fout.
2. Kijk of het antwoord over de héle tekst gaat. Gaat het antwoord over een deel van de tekst, dan is het antwoord fout.
3. Kijk of het antwoord specifiek is. Is het antwoord te algemeen, dan is het antwoord meestal fout.

Slide 37 - Slide

Tekstverbanden

Er zijn verschillende tekstverbanden. Om een tekstverband te benoemen moet je signaalwoorden in de tekst herkennen.

Zodra je signaalwoorden herkent, zul je het tekstverband zien en de tekst op die manier beter kunnen analyseren.

Slide 38 - Slide

Tekstverband
Er zijn verschillende tekstverbanden:


Slide 39 - Slide

Slide 40 - Link

Opdrachten bij tekst 8 'Tot later' (p. 37->)
Maak opdracht 36 t/m 39

Slide 41 - Slide