4T H1 Lezen - 1.2 informatieve tekst

1.1 en 1.2 Lezen
4TA     whbux
4TB      zeiwz
1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

1.1 en 1.2 Lezen
4TA     whbux
4TB      zeiwz

Slide 1 - Slide

DOEL VAN DE LES
1. Je weet wat het belang is van leesvaardigheid.

2. Je weet wat examenwoorden zijn.

Slide 2 - Slide

Waarom leesvaardigheid?
  • Uit onderzoek blijkt: goede lezers hebben een hoger inkomen en vinden sneller een baan op de arbeidsmarkt.
  • Het verhoogt je zelfstandigheid.
  • Je hebt het nodig voor alle schoolvakken



Slide 3 - Slide

LEESVAARDIGHEID IN HET CENTRAAL SCHRIFTELIJK EXAMEN NEDERLANDS (C.S.E.)

  • vragen beantwoorden over drie tot vier teksten (één reclame of advertentie)
Verder moet je aan het eind een zakelijke brief/e-mail of een artikel schrijven
Tijd: 120 minuten
datum: 23 mei 13:30 uur - 15:30 uur

Slide 4 - Slide

opdrachten
Maak opdr 2 en 3 blz. 8 t/m 9




Slide 5 - Slide

 Examenwoorden zijn woorden die veel is het Centraal Examen Nederlands voorkomen.


Wat weet je al?

Even een testje....

Slide 6 - Slide


Wat is een aanbeveling?
A
een uitleg
B
een advies

Slide 7 - Quiz


Wat is formuleren?
A
verwoorden
B
laten zien

Slide 8 - Quiz


Wat is een standpunt?
A
een bedoeling
B
een mening

Slide 9 - Quiz


Wat is citeren?
A
Iets onder woorden brengen
B
Iets laten zien
C
Een deel uit de tekst precies overschrijven

Slide 10 - Quiz


Wat is een aanleiding?
A
De eerste alinea van een tekst
B
De oorzaak voor iets
C
Het resultaat van iets
D
Het gevolg van iets

Slide 11 - Quiz


Wat is een definitie?
A
Een reden
B
Een deeltitel
C
een betekenis
D
Een verklaring

Slide 12 - Quiz


Wat is een aspect?
A
Een bedoeling
B
Een uitleg
C
Een resultaat
D
Een belangrijk onderdeel

Slide 13 - Quiz

1.2 Informatieve tekst
  • Je weet hoe je open vragen en meerkeuzevragen aanpakt;
  • je kunt leesstrategieën toepassen;
  • Je kunt de de functies  van een inleiding en van het een slot herkennen.

Slide 14 - Slide

hoe pak jij een leestekst met vragen aan?

Slide 15 - Mind map


Vind jij verkennend lezen belangrijk?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

Hoe pak jij meerkeuzevragen meestal aan?

Slide 17 - Mind map

Stappenplan meerkeuzevragen
  • Lees de vraag en formuleer het antwoord. Kijk of jouw antwoord er tussen staat.
  • Staat die er niet tussen. Streep dan de antwoorden weg die zeker niet goed zijn.
  • Kijk nog een keer naar de tekst met de overgebleven antwoorden in je achterhoofd.
  • Weet je het nog niet, sla de vraag dan even over.
  • Weet je het nog steeds niet, dan gok je.

Slide 18 - Slide


Bij meerkeuzevragen:
A
is er altijd minimaal één antwoord goed
B
is de eerste antwoordoptie nooit goed
C
is het langste antwoord meestal goed
D
wordt de plek van het juiste antwoord afgewisseld

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Aan de slag    (p. 17)
Lees tekst 2 'Een oudere buddy als luisterend oor' op bladzijde 17.
Maak opdracht 10, 11 en 12

Slide 21 - Slide

Functies van inleiding

In de inleiding trekt de schrijver altijd de aandacht van de lezer.

Andere functies:

- het onderwerp aangeven of beschrijven;

- de aanleiding noemen: de reden waarom de tekst is geschreven:

- de centrale vraag stellen: de vraag wordt in de rest van de tekst beantwoord:

-  de mening van schrijver geven: in de rest van de tekst geeft de schrijver argumenten voor zijn mening;

- een korte samenvatting geven: in de rest van de tekst geeft de schrijver er voorbeelden of bijzonderheden bij;

- een of meer personen introduceren; in de rest van de tekst komen zij verder aan het woord.

Slide 22 - Slide

Functies van het slot
Ook een slot kan meerdere functies hebben.
  • een conclusie geven: deze functie herken je aan signaalwoorden als dus, daarom of dan ook;
  • een samenvatting geven; deze functie herken je aan signaalwoorden als kortom of samenvattend;
  • een advies geven; deze functie herken je aan woorden als het is beter... of het is slim...;
  • een waarschuwing geven;
  • een toekomstverwachting uitspreken.

Slide 23 - Slide

Waaruit bestaat een inleiding in ieder geval?
A
aandacht trekken, onderwerp introduceren
B
deelonderwerpen, signaalwoorden, structurerende zinnen
C
deelonderwerpen, anekdote
D
inleiding, middenstuk, slot

Slide 24 - Quiz

Wat zijn functies die een inleiding kan hebben?
A
het onderwerp noemen
B
de aanleiding noemen
C
de centrale vraag stellen
D
de mening van de schrijver geven

Slide 25 - Quiz

Functies van het slot.
Wat is een functie van het slot?
A
de centrale vraag stellen
B
Een advies geven
C
Een samenvatting geven.
D
enkele personen introduceren.

Slide 26 - Quiz

OPDR 16 t/m 19 MAKEN (p.22-25)


ALLE VRAGEN: 1 PUNT, behalve:
VRAAG 17 a: 2 punten
VRAAG 18d: 3 punten
TOTAAL: 20 PUNTEN

Slide 27 - Slide

Opdracht 16
a Lees de titel. Noteer het onderwerp van de tekst.
Water besparen
b Onderstreep de belangrijkste zinnen uit de eerste en de laatste alinea.
Alinea 1: zin 1 en alinea 6 zin 3
c Wat is de belangrijkste functie van de eerste alinea?
 A de aanleiding noemen
d Lees de beginzinnen van de overige alinea’s. Wat zegt de beginzin van alinea 2 over
alinea 1?
De beginzin van alinea 2 geeft een tegenstelling met alinea 1 aan. De zin geeft aan dat je nauwelijks waterbesparend bent als je korter doucht of de kraan dicht doet als je tandenpoetst.

Slide 28 - Slide

Opdracht 17a
Lees alinea 1, 2 en 3 nauwkeurig. Werk samen.
a In alinea 2 staat: Het gaat om water dat we niet zien stromen. Noem twee redenen
waarom dat zo is.
1 Het gaat om water dat gebruikt wordt om consumptiegoederen te produceren, en daaraan denken we niet als we denken aan waterverbruik.
2 Die consumptiegoederen worden voornamelijk buiten Nederland geproduceerd, en het water daarvoor daar dus ook wordt gebruikt

Slide 29 - Slide

Opdracht 17b en c
b Hoe komt het dat arme boeren in droge gebieden geen water hebben voor hun velden
(r. 33-35)?
Omdat de grote bedrijven dat water opmaken als ze daar producten voor de export produceren.
c Waarom zou de website duurzaamthuis.nl moeten zeggen: Wil je vandaag nog met
duurzaamheid aan de slag? Dan is misschien wel de belangrijkste stap anders eten en
drinken. (r. 58-61)
Omdat de productie van dierlijke producten (biefstuk bijvoorbeeld) en dranken met suiker (zoals frisdrank) heel veel water kost. Door water te drinken en plantaardig te eten bespaar je veel water.

Slide 30 - Slide

Opdracht 17d en e
d Wat is het verband tussen alinea 2 en 3?
 A Alinea 2 en 3 vormen een opsomming.
 B Alinea 2 noemt een voorbeeld bij de inhoud van alinea 3.
 C Alinea 3 noemt een oplossing voor het probleem uit alinea 2.
 D Alinea 3 zwakt de inhoud van alinea 2 af.
e Welk ander woord wordt gebruikt voor watervoetafdruk in alinea 2?
 A sproeiwater
 B waterprobleem
 C waterrijk
 D waterverbruik

Slide 31 - Slide

Opdracht 18a
Lees alinea 4, 5 en 6 nauwkeurig. Werk samen.
a Op welke manier sluit alinea 4 aan op alinea 3?
A Alinea 4 geeft een voorbeeld bij het gestelde in alinea 3.
B Alinea 4 vormt een opsomming met alinea 3.
C In alinea 4 wordt het gestelde in alinea 3 bevestigd.
D In alinea 4 wordt het gestelde in alinea 3 tegengesproken.

Slide 32 - Slide

Opdracht 18b en c
b Waarom is het geen goed idee om mensen te laten denken dat ze goed bezig zijn als ze
de kraan uitzetten bij het tandenpoetsen (r. 73-75)?
Omdat mensen zo in elkaar zitten dat ze, als ze op het ene terrein iets goed doen, het zichzelf gunnen om op andere gebieden te zondigen. Als ze denken dat ze al heel besparend bezig zijn door de kraan dicht te doen, vinden ze het wellicht niet nodig om andere milieuvervuilende activiteiten (zoals de auto gebruiken in plaats van met het ov te reizen) te laten.

c Citeer de zin uit alinea 5 die een voorbeeld geeft van het morele-vrijbriefeffect (r. 80).
‘Thuis doen … het ov’. (r. 83-86)

Slide 33 - Slide

Opdracht 18d
d Noem drie redenen waarom we moeten starten met eerlijke en complete waterbesparingsinformatie (r. 92-93).
1 Mensen hier hebben er recht op goed geïnformeerd te zijn.
2 Mensen in gebieden met waterschaarste hebben recht op voldoende water.
3 Toekomstige generaties hebben recht op een leefbare wereld.

Slide 34 - Slide

Opdracht 18e
e De schrijver van een tekst kan op verschillende manieren gebruikmaken van de mening
van anderen. Hoe gebruiken de schrijvers in deze tekst de mening van anderen? De
schrijvers
A geven de meningen weer zonder commentaar.
B proberen de meningen steeds tegen te spreken.
C tonen aan dat de meningen niet juist zijn.
D vergelijken verschillende meningen met elkaar.

Slide 35 - Slide

Opdracht 18f en g
f Wat is de belangrijkste functie van alinea 6?
A een advies geven
B een conclusie geven
C een samenvatting geven
D een toekomstverwachting uitspreken

g Citeer de zin in alinea 6 waaruit deze functie blijkt.
‘Als het organisaties er echt om te doen is dat huishoudens zuiniger
omgaan met water, moeten ze een ander consumptiepatroon aanmoedigen.’ (r.93-96)

Slide 36 - Slide

Opdracht 19
Woordenschat.
a Leid uit de context de betekenis af van:
circulaire economie (r. 15)            economie waarbij goederen en grondstoffen  hergebruikt worden
misleiden (r. 16)                            op een verkeerd spoor zetten, bedriegen
elders (r. 70)                                 ergens anders
averechts (r. 82)                           het tegenovergestelde                      
aanmoedigen (r. 96)                     iemand aansporen om iets te doen                      



ergens anders
het tegenovergestelde
iemand aansporen om iets te doen

Slide 37 - Slide

Hoeveel punten heb je gehaald voor opdracht 16 t/m 19?

Slide 38 - Open question

Opbouw van de kern
Lees zelf het blokje theorie op bladzijde 26 door.

Slide 39 - Slide

Aan de slag (p. 26-31)
Maak opdracht 20, 21 en 23 
Lees tekst 5 'Met dank aan taekwondo' 
en maak opdracht 24 t/m 26

Slide 40 - Slide

Hoofdgedachte (p.31)

De hoofdgedachte is in een hele zin wat de schrijver zegt over het onderwerp.

Slide 41 - Slide

Hoofdgedachte / onderwerp

Als ik aan de klas vraag een tekst te schrijven over het WK in Qatar, dan schrijft iedereen over hetzelfde onderwerp.

Toch heeft elke tekst een andere hoofdgedachte, omdat elke schrijver er iets anders over zegt.

Slide 42 - Slide

Stappenplan hoofdgedachte bepalen
1. Lees de titel en de inleiding.
2. Bepaal het onderwerp van de tekst.
3. Bedenk wat de tekst je vertelt over dit onderwerp:
- informatieve tekst: wat is de belangrijkste informatie?
- overtuigende tekst: wat vindt de schrijver van het onderwerp?
4. Formuleer de hoofdgedachte in één zin of kies het antwoord dat de hoofdgedachte het best beschrijft.

Slide 43 - Slide

Tips om het juiste antwoord te kiezen
1. Kijk of het onderwerp van de tekst in het antwoord staat. Zo nee, dan is het antwoord fout.
2. Kijk of het antwoord over de héle tekst gaat. Gaat het antwoord over een deel van de tekst, dan is het antwoord fout.
3. Kijk of het antwoord specifiek is. Is het antwoord te algemeen, dan is het antwoord meestal fout.

Slide 44 - Slide

Tekstverbanden

Er zijn verschillende tekstverbanden. Om een tekstverband te benoemen moet je signaalwoorden in de tekst herkennen.

Zodra je signaalwoorden herkent, zul je het tekstverband zien en de tekst op die manier beter kunnen analyseren.

Slide 45 - Slide

Tekstverband
Er zijn verschillende tekstverbanden:


Slide 46 - Slide

Slide 47 - Link

Opdrachten bij tekst 8 'Tot later' (p. 37->)
Maak opdracht 36 t/m 39

Slide 48 - Slide