Blok 3 Grammatica

Blok 3 
Grammatica
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, bLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Blok 3 
Grammatica

Slide 1 - Slide

Wat is het doel van deze les?
  • kun je de persoonsvorm aanwijzen in een zin met meerdere werkwoorden.  
  • kun je het werkwoordelijk gezegde benoemen in de gegeven zinnen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Wat ga je doen? 
In je schrift:
Maken: opdracht 11 en 12.
In lessonup (vragen staan hierna): opdracht 13. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn pap gegeten

Slide 7 - Quiz

Het werkwoordelijk gezegde?
Wie was er vanmiddag aan het spelen?
A
wie
B
was
C
was spelen
D
was aan het spelen

Slide 8 - Quiz

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.
A
wil
B
wil schilderen
C
wil opnieuw schilderen
D
schilderen

Slide 9 - Quiz

1. Mijn moeder wil mij gelukkig zien.

Slide 10 - Open question

2. Je zult mij toch echt moeten helpen.

Slide 11 - Open question

3. Ze wil morgen op het bal kunnen dansen in haar jurk.

Slide 12 - Open question

5. Had jij nog een toetje willen bestellen?

Slide 13 - Open question

6. Ik wil me straks omkleden.

Slide 14 - Open question

7. Onze kat had een muis gevangen.

Slide 15 - Open question

In magister naar leermiddelen-> Op niveau-> blok 3 grammatica

Maken: opdrachten 11, 12, 13 en 14,

De rest van de opdrachten maak je de volgende keer!
Wat ga je maken?

Slide 16 - Slide

Les 2

Slide 17 - Slide

3.6

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Is het woord hieronder een zelfstandignaamwoord? Ja of nee?
lopen
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

Is het woord hieronder een zelfstandignaamwoord? Ja of nee?
zak
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Is het woord hieronder een zelfstandignaamwoord? Ja of nee?
Duitsland
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Is het woord hieronder een zelfstandignaamwoord? Ja of nee?
boos
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Is het woord hieronder een zelfstandignaamwoord? Ja of nee?
verkoper
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

zelfstandig naamwoord
Geen 
zelfstandig naamwoord
vandaag
ziekenhuis
pijnstiller
Verstandskies
verwend
brengt
naar
gat
film
angst
pijn
blij
haalt
tegen
over
diep
huis
school
tandarts
bed

Slide 25 - Drag question

Sleep de zelfstandig naamwoorden naar de juiste plaats.
dingen
mensen
dieren
plaatsen
auto
paard
zuster
tafel
leerkracht
fiets
broer
slang
Amerika
schildpad
Utrecht
Mier
Spijker
Coevorden
eenden
buurman

Slide 26 - Drag question

Zoek de zelfstandignaamwoorden in de zin.
Soms staan er meer zelfstandignaamwoorden in één zin.
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de volgende zin?:

Als de bel gaat beginnen de lessen.

Slide 27 - Open question

Zoek de zelfstandignaamwoorden in de zin.
Soms staan er meer zelfstandignaamwoorden in één zin.
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de volgende zin?:

De leerlingen lopen naar binnen.

Slide 28 - Open question

Zoek de zelfstandignaamwoorden in de zin.
Soms staan er meer zelfstandignaamwoorden in één zin.
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de volgende zin?:

Op sommige scholen kun je wat kopen in de kantine.

Slide 29 - Open question

Zoek de zelfstandignaamwoorden in de zin.
Soms staan er meer zelfstandignaamwoorden in één zin.
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de volgende zin?:

Op schooldagen moet je op tijd je wekker zetten.

Slide 30 - Open question

Zoek de zelfstandignaamwoorden in de zin.
Soms staan er meer zelfstandignaamwoorden in één zin.
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de volgende zin?:

Na het ontbijt vertrek je naar school.

Slide 31 - Open question

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Lidwoorden
Een lidwoord staat voor een zelfstandig naamwoord (ding of persoon).
Lidwoorden:  de - het - een


Slide 34 - Slide

Bepaald lidwoord: de - het
Je gebruikt een bepaald lidwoord bij een specifiek ding of persoon.

Voorbeeld:- DE boom bij de buren.
                        - Het bruine hondje.

Slide 35 - Slide

Type de zin over en vul "de" of "het" in.
...... meisje loopt met ........ hondje over straat. (let op hoofdletter en punt)

Slide 36 - Open question

Type de zin over en vul "de" of "het" in.
(let op hoofdletter en punt)
....... boom van ....buren krijgt nieuwe blaadjes.

Slide 37 - Open question

De
Het
kapstok
handschoenen
kinderen
kar
hondje
vestje
verrassing
gereedschap
laptop
meertje

Slide 38 - Drag question

De
Het
zee
vogel
i phone
werkschoenen
kastje
spijkerbroek
kinderfeestje
trommeltje
oordopjes
cadeautje
jasje
televisie
telefoontje
koektrommel

Slide 39 - Drag question

Vul het juiste lidwoord in (soms zijn er twee antwoorden goed!)
........ avond
A
de
B
het
C
een

Slide 40 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in (soms zijn er twee antwoorden goed!)
.... maan
A
de
B
het
C
een

Slide 41 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in (soms zijn er twee antwoorden goed!)
....... geld
A
de
B
het
C
een

Slide 42 - Quiz

Vul het juiste lidwoord in (soms zijn er twee antwoorden goed!)
...... meisje
A
de
B
het
C
een

Slide 43 - Quiz

In magister naar leermiddelen-> Op niveau-> blok 3 grammatica

Maken: opdrachten 15,16,17,18 en 19
Wat ga je maken?

Slide 44 - Slide