jeudi, le 31 janvier

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Bonjour a2a/a3a

Qu'est-ce qu'on va faire?

• objectifs
• parler
• grammaire C + H
• level 3

Objectifs

Spreekvaardigheid:

Ik kan vragen stellen en antwoord geven op vragen rondom het thema 'mijn idool' / 'school'.

Ondersteunende vaardigheden:

Ik begrijp hoe je de toekomende tijd gebruikt.

Ik begrijp hoe je vragen stelt in het Frans.

.

parler - interviews

Sujet: la vie scolaire

-Faites des couples.

-Notez 6 questions sur le sujet.

-Faites un interview

grammaire C + H

Futur

toekomende tijd

2 vormen: futur proche  /  futur simple

Futur proche

vorm van aller + heel werkwoord

je                vais        manger 

tu                vas         nager

il / elle / on va        faire du shopping

nous        allons     faire du tennis

vous         allez       vendre la maison

ils / elles vont       finir leurs devoirs

Futur simple

heel werkwoord + uitgang

je                            travailer ai

tu                           parler as

il / elle / on        donner a

nous                    nager ons

vous                    écouter ez

ils / elles            regarder ont 

Futur simple - uitzonderingen

être         -  ser         ->  je serai

avoir        -  aur       -> tu auras 

faire        -   fer        ->  il fera

aller        -    ir          -> nous irons

pouvoir -  pourr   -> vous pourrez

vouloir  -   voudr   ->  ils voudront

venir      -   viendr  ->  je viendrai

devoir   -   devr     ->   tu devras

poser des questions

Regel

Als je een vraag wilt formuleren:

1.  Mag je van de    .    een    ?    maken.
2.  Kun je de zin met est-ce que beginnen.   
3. Mag je onderwerp en persoonsvorm omkeren                   (alleen bij je/tu/il/elle/on/nous/vous/ils/elles)           

Let op

Est-ce que tu as un frère? 

Est-ce qu'il a un frère?    

As-tu un frère?   

A-t-il un frère?       

Vraagwoorden

quand

où

qui

comment

que

    

Vraagzin met vraagwoord

1.     Tu vas en Italie quand?
   
2.     Quand est-ce que tu vas en Italie?
3.     Quand vas-tu en Italie?

Regel

1.     Vraagwoord achteraan.
2.     Vraagwoord vooraan gevolgd door est-ce       que.
3.     Vraagwoord vooraan gevolgd door                       inversie.

Het vraagwoord quel

 quel        ->  verandert mee met het znw waar het bij hoort

mnl ev    ->    quel

vrl    ev    ->     quelle

mnl mv  ->     quels

vrl    mv  ->     quelles  

Het vraagwoord quel

        quel / quelle / quels / quelles   +   vorm van être  =  wat

Quelle est ta matière préférée?  =  Wat is je lievelingsvak?

Quel est ton plat préféré?              =  Wat is je lievelingsgerecht?

Quels sont vos hobbys?                =  Wat zijn uw hobbys?

                  In alle andere gevallen betekent het welke.

Maak een vraagzin:
Vous habitez en France.

Maak een vraagzin. Gebruik 'quand'
Tu fais du volley.

Vertaal:
Wat is jouw naam? (=le nom)

Zet in de futur:
Nous habitons en France.

Zet in de futur:
J'ai quinze ans en décembre.

Level 3

leren zinnen D + grammatica C

maken opdr onder Lire

Objectifs

Spreekvaardigheid:

Ik kan vragen stellen en antwoord geven op vragen rondom het thema 'mijn idool'/ 'school'.

Ondersteunende vaardigheden:

Ik begrijp hoe je de toekomende tijd gebruikt.

Ik begrijp hoe je vragen stelt in het Frans.

.