Discussie voeren

Nederlands 26-2
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel. Laptops dicht.
  2. Planning deze en volgende week
  3. Discussie voeren in groepjes
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Nederlands 26-2
Wat gaan we doen deze les?
  1. Spullen op tafel. Laptops dicht.
  2. Planning deze en volgende week
  3. Discussie voeren in groepjes

Slide 1 - Slide

Planning
Deze week: 
1. uitleg en voorbereiden toets: discussie voeren
2. oefenen met discussie voeren

Volgende week:
1. Cito
2. afname toets

Slide 2 - Slide

Hoe ziet de toets eruit?

Slide 3 - Slide

Dilemma

Slide 4 - Slide

Lesdoel
Aan het eind van deze les:
1. Zelf een discussie voeren in een groepje van vijf. 

Slide 5 - Slide

Video opdracht
Kijk en haal de volgende informatie uit de video:

1. Wat is de stelling?
2. Wat zijn de argumenten van de leerlingen die naar de snackkar gaan?
3. Wat zijn de argumenten van de school?
4. Wat zijn de argumenten van de leerlingen op de school?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Discussie voeren
In deze les gaan we in kleine groepjes een discussie voeren over de stellingen:
1. De verkoop van fastfood moet verboden worden.
2. Het telefoonverbod op scholen moet weer worden afgeschaft.

Slide 8 - Slide

Rollen in discussie
1. Voorzitter =  neutraal, houdt orde, geeft beurten, bewaakt de tijd, leidt het gesprek, vat samen, rondt af en bedankt.

2. Discussiant = voor of tegen de stelling, geeft argumenten, luistert naar de ander, toont respect. 

3. Publiek = luistert, observeert.

Slide 9 - Slide

Publiek
Het publiek luistert aandachtig naar de discussie. Je schrijft het volgende op:

1. Welk(e) argument(en) vond je goed?
2. Geef een top.
3. Geef een tip. 

Slide 10 - Slide

Bij een goede discussie
  1. Laat elkaar uitpraten.
  2. Luister naar elkaars argumenten.
  3. Sta open voor elkaars mening. Respecteer de inbreng van anderen.
  4. Bestrijd argumenten op de inhoud, speel het niet op de persoon.
  5. Haal er geen dingen bij die er niet bij horen.
  6. Zorg dat je argumenten geldig en juist zijn. Een argument is juist als de inhoud klopt. Een argument is geldig als het gaat over het onderwerp waar je het over hebt.
  7. Maak geen ruzie. 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide