2K grammatica

Grammatica H5 en H6 
                                                                                      Wat gaan we doen?                                                                                             Grammatica herhalen
                                                                                    Grammatica oefenen
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica H5 en H6 
                                                                                      Wat gaan we doen?                                                                                             Grammatica herhalen
                                                                                    Grammatica oefenen

Slide 1 - Slide

Welke onderdelen komen aan bod?


- Bijwoordelijke bepaling
- Vergelijken
- Lastige werkwoorden
- Meervouden
- Werkwoordspelling
- Schrijven zonder fouten



Slide 2 - Slide



Welk onderdeel vind jij moeilijk?
(BWB, vergelijken, lastige ww, meervouden, ww spelling)

Slide 3 - Open question

Bijwoordelijke bepaling
Geeft antwoord op de vragen: waar, waarheen, waarom, waardoor, wanneer, hoe?

Het BWB is datgene wat overblijft na: pv, ow, gezegde, lv en mv.

Slide 4 - Slide

Hoe vind ik de persoonsvorm in een zin?

Slide 5 - Open question

Hoe vind ik het onderwerp in een zin?

Slide 6 - Open question

Hoe vind ik het gezegde in een zin?

Slide 7 - Open question

Hoe vind ik het lijdend voorwerp in een zin?

Slide 8 - Open question

Hoe vind ik het meewerkend voorwerp in een zin?

Slide 9 - Open question

Hoe vind ik de bijwoordelijke bepaling in een zin?

Slide 10 - Open question

Wat is het BWB in deze zin?
Door een val heeft Merle gisteren haar knie gebroken.
A
Door een val, gisteren
B
Haar enkel, gisteren
C
Merle, gisteren, haar enkel

Slide 11 - Quiz

Maak zelf een zin met twee BWB'S.

Slide 12 - Open question

Vergelijken

Stellende trap: aardig (geen uitgang)
Vergrotende trap: aardiger (er)
Overtreffende trap: aardigst (st)

Graag - liever - liefst



Slide 13 - Slide

Vergelijken in een zin
 Als: na de stellende trap, kun je herkennen aan de woorden zo, zoals, even.
Jort is net zo groot als Tess.
Lynn is even lang als Noud. 
Dan: na de vergrotende trap.
Mijn vader kan sneller fietsen dan ik. 
Dubbel check: plak de PV achter de zin. 

Slide 14 - Slide

Stijn is groter ... Nikki.
A
Als
B
Dan

Slide 15 - Quiz

Isa is net zo slim ... haar vriendin.
A
Als
B
Dan

Slide 16 - Quiz

Lastige werkwoorden

De persoonsvorm tt klinkt hetzelfde als het voltooid deelwoord, maar je schrijft ze anders.
1. Voltooid deelwoord begint met: ge-, be-, ver-, ont-.
2. Voltooid deelwoord heeft altijd een hulpwerkwoord (hebben, zijn worden)
3. Voltooid deelwoord geeft iets aan wat al voltooid is.
Tom verdient veel geld - Tom heeft veel geld verdiend



Slide 17 - Slide

Isa (overleggen) met haar vrienden.
A
Overlegt
B
Overlegd
C
Overlegdt

Slide 18 - Quiz

Sarah heeft de vraag (beantwoorden).
A
Beantwoord
B
Beantwoort
C
Beantwoordt

Slide 19 - Quiz

Meervouden op -S
 Meervouden op -s, -en en -ën.
Sticker, stickers - Spelletje, spelletjes.

Gebruik -'s als je het woord anders verkeerd uitspreekt of na de -Y.
Echo, echo's - ijslolly, ijslolly's.


Slide 20 - Slide

Meervouden op -en of -ën
Meervouden op -en
lamp, lampen - tent, tenten.
Soms moet je iets veranderen:
Druif, druiven - kaas, kazen.
Meervouden op -ën
Bij woorden die eindigen op -ee of -ie.
Zee, zeeën - Knie, knieën.




Slide 21 - Slide

Wat is het meervoud van droom?
A
Drooms
B
Dromen

Slide 22 - Quiz

Wat is het meervoud van twee?
A
Twees
B
Tween
C
Tweeën

Slide 23 - Quiz

Wat is het meervoud van menu?
A
Menus
B
Menu's
C
Menuën

Slide 24 - Quiz

Wat is het meervoud van ijslolly?
A
ijslollys
B
ijslolly's

Slide 25 - Quiz

Werkwoordspelling (schema)
1. Gebruik de vraagproef of tijdproef om te zien of het werkwoord een persoonsvorm is.
2. Ga na of de persoonsvorm in de tegenwoordige of verleden tijd geschreven moet worden.
3. Gebruik de regels van de tegenwoordige tijd of verleden tijd uit het schema.
4. Als het werkwoord geen persoonsvorm is: verlengproef.

Slide 26 - Slide

Hoe spel je het werkwoord?
Hidde (verlengen) zijn abonnement.
A
Verlengd
B
Verlengt
C
Verlengdt

Slide 27 - Quiz

Hoe spel je het werkwoord?
Iedereen was (verbazen) over de cijfers.
A
Verbaasd
B
Verbaast

Slide 28 - Quiz

Schrijven zonder fouten
Let bij het schrijven op de volgende dingen:
1. Schrijf namen met een hoofdletter (behalve de namen van maanden, seizoenen, windstreken en dagen).
2. Gebruik de juiste verwijswoorden
(dat, dit, deze, die).
3. Schema werkwoordspelling.
4. Begin elke zin met een hoofdletter en eindig met een punt, een vraagteken of een uitroepteken.
5. Zet een komma voor een voegwoord, behalve voor en.
6. Zet een komma tussen twee persoonsvormen en tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en).

Schrijf namen met een hoofdletter (behalve de namen van maanden, seizoenen, windstreken en dagen).

Gebruik de juiste verwijswoorden.


Slide 29 - Slide

Maak een zin met de volgende woorden: anouk, fietsen, december, haar fiets.

Slide 30 - Open question

Maak een zin met de volgende woorden: job, dirk, frankrijk, die, want.

Slide 31 - Open question

Welk onderdeel vind jij het moeilijkst?
(bwb, vergelijken, lastige ww, ww spelling, schrijven zonder fouten)

Slide 32 - Open question

Welke vraag/vragen heb jij op dit moment over de leerstof?

Slide 33 - Open question

Met welk onderdeel ga jij oefenen?

Slide 34 - Open question

Motiveert Lessonup jou om mee te doen met de les? Waarom?

Slide 35 - Open question