X-11-09-24 M2c

Nederlands
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

Start les
Zit je op je eigen plek?
Staat je mobiel uit?


Je bent stil bij start les.

timer
1:00

Slide 2 - Slide

Planning:
Cursus 5 Grammatica
  • Kort herhalen vorige les
  • Nakijken Cursus 5 §5 opdracht 1 t/m 5 blz. 210
  • Cursus 7 Spelling                  §2 Hoofdletters theorie
  • Maken: opdracht 1 t/m 5


Doel deze les:

  • Je kunt uitleggen wat een pers. en bez. vnw. is en voorbeelden noemen
  • Je kan de regels m.b.t. hoofdletters en leestekens uitleggen

Slide 3 - Slide

Pak je leesboek erbij!
Je gaat 5 minuten in stilte lezen.

 
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Herhaling voorzetsels
Denken: bedenk voor jezelf even wat een voorzetsel ook alweer is. Schrijf dit op je blaadje en zet er vijf voorbeelden bij.
Delen: overleg met je buurman of buurvrouw wat je hebt opgeschreven en of het met elkaar overeen komt.
Uitwisselen: we bespreken klassikaal wat jullie hadden gevonden.

Slide 5 - Slide

Huiswerk bespreken §3 Voegw.
Opdracht 1. 1
de – duim – een – en – gamen – hardlopen – het – huis – overtypen – tenzij – toetsenbord – vergaderen – voordatzodra – zwembad

Slide 6 - Slide

Opdracht 1.2 de → lidwoord (lw)
duim → zelfstandig naamwoord (zn)
een → lidwoord (lw)
gamen → werkwoord (ww)
hardlopen → werkwoord (ww)
het → lidwoord (lw)
huis → zelfstandig naamwoord (zn)
overtypen → werkwoord (ww)
toetsenbord → zelfstandig naamwoord (zn)
vergaderen → werkwoord (ww)
zwembad → zelfstandig naamwoord (zn)

Slide 7 - Slide

Opdracht 2.1 a Ik ga vandaag met de bus, omdat het regent.
b Zullen we morgen chinees bestellen, als je bij ons komt eten?
c Erlijn wilde haar werkstuk verbeteren, maar dat mocht niet van de docent.
d Terwijl iedereen naar het voetbal op tv keek, was Nadine een film aan het kijken.
e Mijn laptop is traag geworden en hij maakt een raar geluid.
f Yulia en Esther belden de dierenambulance, nadat ze een gewonde ooievaar hadden gevonden.
2. Het voegwoord staat vooraan in de zin.

Slide 8 - Slide

Opdracht 3.1 a Ik denk dat de leukste series op HBO en Disney+ te vinden zijn.
b Toen internet in de jaren 90 beschikbaar werd voor iedereen, werden er al snel online winkels geopend.
c De dijken worden verhoogd, zodat we beschermd zijn tegen de stijgende zeewater.
d Sannah komt later, want ze heeft de trein gemist.
e Ik denk, dus ik ben.
f Kun je mij een pen of een potlood aangeven?

Slide 9 - Slide

Opdracht 3.2 
a voegt twee woorden samen
b voegt twee zinnen samen
c voegt twee zinnen samen
d voegt twee zinnen samen
e voegt twee zinnen samen
f voegt twee woorden samen

Slide 10 - Slide

Opdracht 4.1 1 Een Duitse vrouw was wekenlang mulitmiljonair, terwijl ze dat zelf niet wist. 2 Ze had een lot van een loterij gekocht en in haar handtas gestopt. 3 Al die tijd had ze haar lot bij zich, maar dit stukje papier was inmiddels 33 miljoen euro waard geworden.

4 Volgens loterij Lotto Bayern had de 45-jarige vrouw de hoofdprijs gewonnen, omdat ze de juiste zeven getallen had gekozen. 5 Toen de uitslag bekend was, had het bedrijf er alles aan gedaan de winnaar te vinden.
6 De Duitse is nu superrijk, terwijl haar lot maar 1,20 kostte. 7 Ze wil een deel van het geld investeren in een duurzame woning, want ze wil iets voor het milieu doen.


Slide 11 - Slide

Opdracht 4.2 1 vrouw → zn
2 gekocht → ww
3 geworden → ww
4 Bayern → zn
5 het → lw
6 kostte → ww
7 een → lw

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Persoonlijk voornaamwoord
Je kunt naar personen, dieren of dingen verwijzen. Daarvoor gebruik je een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord.

 
Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) verwijst naar een persoon, dier of ding:
Wij gaan een weekend naar Texel.
Onze kat slaapt overdag, omdat hij ’s nachts veel buiten rondloopt.






Slide 14 - Slide

Persoonlijke voornaamwoorden
Een persoonlijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een levend wezen.

Slide 15 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Enkelvoud
Meervoud
Verwijst naar iemand


Onderwerp
Ik houd van de ATM.


Ik, jij, je, u, hij, zij, ze, het
Houden jullie van de ATM?

Wij, we, jullie, u, zij, ze



Geen onderwerp
Ik ga samen met hem.

Mij, me, jou, je, u, hem, haar, het
Spreken we bij ons af? 


Ons, jullie, u, hun, hen, ze
Verwijst naar iets
Mag ik die nietmachine even, ik heb hem nodig. 
Luke heeft een nieuw kapsel. Ik vind het heel mooi.

Slide 16 - Slide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: jullie tuin, onze school, jouw tas.

Slide 17 - Slide

bezittelijk voornaamwoord
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?


mijn
onze/ons
jouw
jullie
zijn
hun
haar
uw
zijn

Slide 18 - Slide

Zij heeft aan hem verkering gevraagd.

Het persoonlijk voornaamwoord is /
de persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, aan
C
hem
D
Zij, hem

Slide 19 - Quiz

Weet je nog wat persoonlijke voornaamwoorden zijn? Zoek het persoonlijk voornaamwoord.
A
jouw
B
hem
C
zijn
D
mijn

Slide 20 - Quiz

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 21 - Quiz

Is 'hij' een persoonlijk voornaamwoord?
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quiz

Zij kamt haar haar voor de spiegel.

Het persoonlijk voornaamwoord is... /
De persoonlijke voornaamwoorden zijn...
A
Zij
B
Zij, haar
C
Zij, haar, haar
D
haar

Slide 23 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord
A
hij
B
die
C
welke
D
hem

Slide 24 - Quiz

Haar is altijd een persoonlijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Hun gaan naar de kroeg.

Slide 26 - Slide

Me lieverd eet een patatje.

Slide 27 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Ik
Zijn
Haar
Hij
Mijn
Uw
Jij

Slide 28 - Drag question

persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
jullie
me
je
haar
hij
uw
ons
ze
hun
zijn
jouw
hem

Slide 29 - Drag question

Aan de slag!
§5 'Pers. vnw. en bez. vnw.' opdracht 1 t/m 6 (blz. 210 en 211)
Klaar? §4 'Samengestelde zinnen' opdracht 1 t/m 4 (blz. 208 en 209)

Slide 30 - Slide