1HV Ch6 Bron H: aller + futur proche oefenen

ALLER (=gaan)
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

ALLER (=gaan)

Slide 1 - Slide

Welke onregelmatige
werkwoorden ken je?

Slide 2 - Mind map

Onregelmatige ww
Dit type werkwoorden moet je altijd uit je hoofd leren.
Jullie kennen al: avoir (hebben) + être (zijn)
Daar komt nu bij: aller (gaan)

Slide 3 - Slide

De vormen van ALLER (gaan)
Je vais
Tu vas
Il/elle/on va
Nous allons
Vous allez
Ils/elles vont

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

ik ga
jij gaat
hij gaat
zij gaat
wij/we gaan
u gaat/jullie gaan
zij gaan
nous allons
tu vas
ils vont
vous allez
on va
elles vont
je vais
il va
elle va

Slide 6 - Drag question

Zet in de goede vorm:
Tu (aller) à Eindhoven.
A
vais
B
vas
C
va
D
allons

Slide 7 - Quiz

Zet in de goede vorm:
Vous (aller) à Lille.
A
vas
B
allons
C
va
D
allez

Slide 8 - Quiz

Zet in de goede vorm:
Mon père (aller) à Paris.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 9 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Zij gaat
A
je vais
B
tu vas
C
il va
D
elle va

Slide 10 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Wij gaan
A
tu vas
B
il va
C
nous allons
D
ils vont

Slide 11 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Ik ga
A
je vais
B
tu vas
C
il va
D
ils vont

Slide 12 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Zij gaan
A
elle va
B
il va
C
elles vont
D
ils vont

Slide 13 - Quiz

Vertaal in het Frans:
Nous (gaan) à vélo.

Slide 14 - Open question

Vertaal in het Frans:
Michelle (gaat) en bus.

Slide 15 - Open question

Vertaal in het Frans:
Tu (gaat) à Lyon.

Slide 16 - Open question

Vertaal in het Frans:
Monsieur, vous (gaat) à pied.

Slide 17 - Open question

Vertaal in het Frans:
Mila et Patrick (gaan) en train.

Slide 18 - Open question

Vertaal in het Frans:
Demain je (ga) en voiture.

Slide 19 - Open question

Futur proche
Praten over de nabije toekomst!

Slide 20 - Slide

Hoe maak je de futur proche?
Heel makkelijk! Het is een vorm van ALLER (=gaan) + heel ww.

Bijvoorbeeld:
 Ik ga werken = Je vais travailler
Jij gaat wonen = Tu vas habiter

Let op de zinsvolgorde: werkwoorden bij elkaar!


Slide 21 - Slide

Vertaal:
U gaat praten.

Slide 22 - Open question

Vertaal:
Hij gaat een pizza eten.

Slide 23 - Open question