les 29 week 20

Du hast 2 Minuten für:


Je hebt 2 min om: 
  • mobiel in de wandtas
  • oortjes uit
  • je zit op je vaste plek
timer
2:00
Voordat de docent begint met de les heb je op tafel
  • werkboek + schrift + planagenda + etui
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Du hast 2 Minuten für:


Je hebt 2 min om: 
  • mobiel in de wandtas
  • oortjes uit
  • je zit op je vaste plek
timer
2:00
Voordat de docent begint met de les heb je op tafel
  • werkboek + schrift + planagenda + etui

Slide 1 - Slide

Wie is aanwezig?
Heb jij je werkboek en je schrift bij? Geef het aan als je ze niet op orde hebt!

Slide 2 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
- nakijken
- herhalen getallen t/m  100
- klassikaal oefenen
- huiswerk maken in de les


Slide 3 - Slide

nakijken:
huiswerk af volgende les: 

blz. 121 opdr. 1 / 2 / 3 


timer
3:00

Slide 4 - Slide

Getallen t/m 100

Slide 5 - Slide

voorbeelden: 

Slide 6 - Slide

schrijf het getal uit:
37
59
81
22
timer
3:00

Slide 7 - Slide

siebenunddreißig
neunundfünfzig
einundachtzig
zweiundzwanzig

Slide 8 - Slide

lees de opdracht en kies de juiste woorden

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Het bezittelijke voornaamwoord:

- Wat is een bezittelijk voornaamwoord?

Slide 11 - Slide

Het bezittelijke voornaamwoord:

- geeft een bezit aan (mijn, jouw etc.)

- staat vóór een zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Slide

Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord:

- Ik eet mijn banaan. / Ich esse meine Banane.

- Dat is jouw huis.     /  Das ist dein Haus.

- Waar is zijn fiets?   /  Wo ist sein Fahrrad?

Slide 13 - Slide

ich
ik
du
jij
er
hij
sie
zij (ev)
es
zijn
mein(e)
mijn
dein(e)
jouw
sein(e)
zijn
ihr(e)
haar
sein (e)
zijn
Persoonlijke voornaamwoorden
Bezittelijke voornaamwoorden

Slide 14 - Slide

mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
der Mann
die Frau
das  Kind
die Autos
mein Mann
deine Frau
dein Kind
deine Autos
Voorbeelden:
- Mein ___________ Bruder (m) hat Zahnschmerzen.
- Dein ___________ Mutter (v) geht arbeiten.

Slide 15 - Slide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Wie heißt deine Oma?
A
Wie
B
heißt
C
deine
D
Oma

Slide 16 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Ihre Mutter heißt Agnes
A
Ihre
B
Mutter
C
heißt
D
Agnes

Slide 17 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Wie alt ist dein Opa?
A
Opa
B
dein
C
alt
D
Wie

Slide 18 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: haar
A
unser
B
euer
C
ihr
D
sie

Slide 19 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: jouw
A
dein
B
sein
C
ihr

Slide 20 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: zijn
A
dein-
B
ihr-
C
sein-
D
unser-

Slide 21 - Quiz


M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Sein.. Vater (m) ist krank
A
sein
B
seine

Slide 22 - Quiz


M
V
O
MV
ein
eine
ein
keine
Ihr.. Oma (v) hat Blumen gekauft
A
Ihr
B
Ihre

Slide 23 - Quiz

mijn ... Bruder.
A
mein
B
meine

Slide 24 - Quiz

Was ist (jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr

Slide 25 - Quiz

Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
ihr
C
ihre
D
euere

Slide 26 - Quiz

(Zijn) .... vader heeft een hele grote auto.
A
Ihr
B
Ihre
C
Sein
D
Seine

Slide 27 - Quiz

Das ist (mijn)…... Buch (o).


A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein

Slide 28 - Quiz

zelfstandig werken:
timer
15:00
Maken: 
  • blz. 126 opdr. 6 en 7 maken

Klaar?--->  
oefenen met de woordtrainer online 
3.1 /  3.2 /  3.3 / 3.4


Slide 29 - Slide

Tschüss

Slide 30 - Slide