This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Verwijswoorden...
Slide 1 - Slide
Maak een zin met de verwijswoorden 'ze', 'daar' of 'hij'/'zij'. Maak ook duidelijk wat het antecedent is.
Slide 2 - Open question
Wat te tot nu toe hebben gedaan:
Weten welk leestype je bent en welke leesuitdagingen je hebt.
Weten welke leesstrategieën er zijn.
Weten wat signaalwoorden zijn en deze kunnen herkennen in een tekst.
Weten wat verwijswoorden zijn en deze kunnen herkennen in een tekst.
Weten wat het antecedent is en deze kunnen vinden in een tekst.
Grondig een tekst kunnen lezen met behulp van de leesstrategieën.
Slide 3 - Slide
Lesdoelen
Oefenen met signaal- en verwijswoorden
Oefenen met grondig lezen en de leesstrategieën
Weten wat je moet weten/kunnen voor het proefwerk
Slide 4 - Slide
Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken.
Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s. Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), bijvoorbeeld: en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte.
Slide 5 - Slide
Voorbeelden soorten signaalwoorden:
Soort verband
Signaalwoorden
Conclusie
dus, hieruit volgt, dan ook, concluderend
Opsomming
en, ook, nog, bovendien, verder, ten eerste, etc.
Reden of verklaring
want, omdat, daarom, om deze reden, dus, etc.
Tegenstelling
maar, toch, terwijl, hoewel, in tegenstelling tot, etc.
Toelichting/uitleg
bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, een voorbeeld.
Slide 6 - Slide
Voorbeeld
a. Signaalwoord: en.
b. Verband: opsomming. c. Zin: Je hebt je huiswerk gemaakt én je stelt vragen in de les. Goed gedaan! d. Uitleg: Er is hier sprake van een opsomming, omdat er wordt opgesomd wat iemand goed heeft gedaan.
Slide 7 - Slide
Opdracht:
In duo's
10 minuten
Klaar? Steek je vinger op.
Opdracht:
- Noteer vijf verschillende signaalwoorden met het bijbehorende verband. - Maak vijf zinnen. In elke zin moet een ander signaalwoord én verband zitten. - Leg per zin uit om wat voor soort verband het gaat.
Hoe op te schrijven
a. Signaalwoord b. Verband. c. Voorbeeldzin. d. Uitleg verband in zin.
Slide 8 - Slide
Geef zoveel mogelijk voorbeelden van verbanden (voorbeeld: tegenstellend verband)
Slide 9 - Open question
Lesdoelen
Ik kan signaalwoorden in een tekst herkennen en kan benoemen om wat voor tekstverbanden het gaat
Ik kan verwijswoorden in een tekst herkennen
Slide 10 - Slide
De leesrace
Slide 11 - Slide
Aan de slag!
1. Bekijk het tekstgeraamte. Wat weet je al over het onderwerp? En waar ben je benieuwd naar? 2. Vertel in één zin waar de tekst over gaat. 3. Markeer alle verwijswoorden en geef van vijf woorden aan wat het antecedent is. 4. Markeer alle signaalwoorden. Geef van vijf woorden aan wat het tekstverband is. 5. Welke groepen zouden het meest kwetsbaar zijn voor stress en prestatiedruk?
Slide 12 - Slide
Mededeling een
Slide 13 - Slide
Mededeling twee: zeven soorten tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden
Oorzaak-gevolg
Redengevend
Tijdaangevend
Voorwaarde
Tegenstelling
Concluderend
Opsommend
Slide 14 - Slide
Toets ( week 44):
Weten
Kunnen
- hoe de leesmotor werkt (les 1);
- welk leestype je bent (les 1);
- strategieën voor vóór, tijdens en na het lezen (les 2);
- wat signaalwoorden zijn en hoe je uit kunt leggen wat ze betekenen (les 2);
- wat verwijswoorden zijn en waar ze naar verwijzen (les 3).
- leesstrategieën kunnen gebruiken (les 2 en 4);
- signaalwoorden herkennen (les 2);
van signaalwoorden zeggen welk signaal ze geven (les 2);
- voorbeeldzinnen maken met signaalwoorden (les 2);
- de juiste verwijswoorden kiezen (les 3);
- aanwijzen waar verwijswoorden naar verwijzen (les 3);
- vragen beantwoorden bij een tekst (les 3 en 5).
Slide 15 - Slide
Lesdoelen
Ik oefen met het lezen van teksten
Ik oefen met het beantwoorden van vragen over de tekst
Ik herken verwijs- en signaalwoorden in een tekst
Slide 16 - Slide
Stap een (individueel)
Lees de tekst goed door (leesmanier: grondig lezen!)
Beantwoord alvast een aantal vragen.
Slide 17 - Slide
Stap twee ( in duo's):
Overleg en geef antwoord op de vragen.
Slide 18 - Slide
Stap drie (met z'n vieren)
Vergelijk de antwoorden en werk eventueel de antwoorden bij.
Slide 19 - Slide
Nabespreking
Robotdolfijnen
Slide 20 - Slide
Lesdoelen
Ik weet welke vijf leesstrategieën er zijn
Ik weet welke leesstrategieën voor, tijdens en na het lezen toegepast worden
Ik maak een lijst van verwijswoorden voor de toets
Ik stel eventuele vragen over de toets
Slide 21 - Slide
De vijf leesstrategieën
Slide 22 - Slide
Opdracht:
Ga naar de toolbox --> verwijswoorden --> meer weten.
Noteer minimaal zeven verwijs woorden
Maak vijf zinnen waarin een verwijswoord staat. Let op hoofdletters, spelling en grammatica.
Geef per zin aan wat het verwijswoord is en waar het woord naar verwijst.