LET OP: Na de herfstvakantie is je boek helemaal uit.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
This lesson contains 26 slides, with text slides.
Items in this lesson
Welkom 2Va/e
Lekker lezen in je boek
LET OP: Na de herfstvakantie is je boek helemaal uit.
Slide 1 - Slide
Wat we tot nu toe hebben gedaan:
Weten welk leestype je bent en welke leesuitdagingen je hebt.
Weten welke leesstrategieën er zijn.
Weten wat signaalwoorden zijn en deze kunnen herkennen in een tekst.
Weten wat verwijswoorden zijn en deze kunnen herkennen in een tekst.
Weten wat het antecedent is en deze kunnen vinden in een tekst.
Grondig een tekst gelezen met behulp van de leesstrategieën.
Slide 2 - Slide
Lesdoelen
Ik kan signaalwoorden in een tekst herkennen en kan benoemen om wat voor tekstverbanden het gaat
Ik kan verwijswoorden in een tekst herkennen
Ik ken de leesstrategieën die ik kan inzetten TIJDENS het lezen
Ik heb geoefend met grondig lezen en de leesstrategieën (leesrace)
Ik weet wat ik moet kennen/kunnen voor het proefwerk
Slide 3 - Slide
Wat doe je bij?
Geeltjes plakken
Tekening of schema maken
Structuur duidelijk maken
2Vd
Slide 4 - Slide
GRONDIG LEZEN Leesstrategieën TIJDENS het lezen
Geeltjes plakken
Noteer vragen en opmerkingen die in je opkomen bij het lezen van de tekst op geeltjes (PostIt). Deze plak je op de tekst.
Tekening of schema maken
Je probeert de inhoud van de tekst te laten zien door middel van een tekening of schema.
Structuur zichtbaar maken Bij ‘structuur zichtbaar maken’ maak je de opbouw in de tekst duidelijk door bijvoorbeeld de kern van elke alinea in een of enkele woorden samen te vatten en de verbanden tussen deze woorden met behulp van pijlen aan te geven.
Slide 5 - Slide
Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken.
Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s.
Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), bijvoorbeeld: en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte.
maar, toch, terwijl, hoewel, in tegenstelling tot, etc.
Toelichting/uitleg
bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan, een voorbeeld.
Slide 7 - Slide
Voorbeeld
a. Signaalwoord: en.
b. Verband: opsomming. c. Zin: Je hebt je huiswerk gemaakt én je stelt vragen in de les. Goed gedaan!
d. Uitleg: Er is hier sprake van een opsomming, omdat er wordt opgesomd wat iemand goed heeft gedaan.
Slide 8 - Slide
Opdracht:
In duo's
10 minuten
Klaar? Steek je vinger op.
Opdracht:
- Noteer vijf verschillende signaalwoorden met het bijbehorende verband. - Maak vijf zinnen. In elke zin moet een ander signaalwoord én verband zitten. - Leg per zin uit om wat voor soort verband het gaat.
Hoe op te schrijven
a. Signaalwoord b. Verband. c. Voorbeeldzin. d. Uitleg verband in zin.
Slide 9 - Slide
De leesrace
Slide 10 - Slide
Wat moet je kennen en kunnen
LEREN:
Leeroverzicht (in Teams en PLOT Lezen 3, les 5)
Toolboxen bij Lezen 3
OEFENEN:
Teams:
Opdracht signaalwoorden
Opdracht verwijswoorden
Oefentoets(je) in Teams
OEFENEN
Plot:
Leesstrategieën kunnen gebruiken (les 2 en 4)
signaalwoorden herkennen (les 2)
van signaalwoorden zeggen welk signaal ze geven (les 2)
voorbeeldzinnen maken met signaalwoorden (les 2)
de juiste verwijswoorden kiezen (les 3)
aanwijzen waar verwijswoorden naar verwijzen (les 3)
vragen beantwoorden bij een tekst (les 3 en 5).
Slide 11 - Slide
Succes met de toets!
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Toets ( week 44):
Weten
Kunnen
- hoe de leesmotor werkt (les 1);
- welk leestype je bent (les 1);
- strategieën voor vóór, tijdens en na het lezen (les 2);
- wat signaalwoorden zijn en hoe je uit kunt leggen wat ze betekenen (les 2);
- wat verwijswoorden zijn en waar ze naar verwijzen (les 3).
- leesstrategieën kunnen gebruiken (les 2 en 4);
- signaalwoorden herkennen (les 2);
van signaalwoorden zeggen welk signaal ze geven (les 2);
- voorbeeldzinnen maken met signaalwoorden (les 2);
- de juiste verwijswoorden kiezen (les 3);
- aanwijzen waar verwijswoorden naar verwijzen (les 3);
- vragen beantwoorden bij een tekst (les 3 en 5).
Slide 15 - Slide
Stap een (individueel)
Lees de tekst goed door (leesmanier: grondig lezen!)
Beantwoord alvast een aantal vragen.
Slide 16 - Slide
Stap twee ( in duo's):
Overleg en geef antwoord op de vragen.
Slide 17 - Slide
Stap drie (met z'n vieren)
Vergelijk de antwoorden en werk eventueel de antwoorden bij.
Slide 18 - Slide
Nabespreking
Robotdolfijnen
Slide 19 - Slide
Lesdoelen
Ik weet welke vijf leesstrategieën er zijn
Ik weet welke leesstrategieën voor, tijdens en na het lezen toegepast worden
Ik maak een lijst van verwijswoorden voor de toets
Ik stel eventuele vragen over de toets
Slide 20 - Slide
De vijf leesstrategieën
Slide 21 - Slide
Opdracht:
Ga naar de toolbox --> verwijswoorden --> meer weten.
Noteer minimaal zeven verwijs woorden
Maak vijf zinnen waarin een verwijswoord staat. Let op hoofdletters, spelling en grammatica.
Geef per zin aan wat het verwijswoord is en waar het woord naar verwijst.
Slide 22 - Slide
Laatste kans:
Vragen over de toets?
Slide 23 - Slide
Aan de slag!
1. Bekijk het tekstgeraamte. Wat weet je al over het onderwerp? En waar ben je benieuwd naar? 2. Vertel in één zin waar de tekst over gaat. 3. Markeer alle verwijswoorden en geef van vijf woorden aan wat het antecedent is. 4. Markeer alle signaalwoorden. Geef van vijf woorden aan wat het tekstverband is. 5. Welke groepen zouden het meest kwetsbaar zijn voor stress en prestatiedruk?
Slide 24 - Slide
Mededeling een
Slide 25 - Slide
Mededeling twee: zeven soorten tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden