This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Argumenteren
Nog één keer alle stof voor de toets argumenteren
Slide 1 - Slide
Standpunt en argument
Standpunt, want argument.
Argument, dus standpunt.
Slide 2 - Slide
Ouderen die ouder zijn dan 80 jaar zouden niet meer mogen stemmen. (Het gaat ten slotte niet over hun toekomst.)
A
Standpunt
B
Argument
Slide 3 - Quiz
(Davina Michelle zou de beste inzending voor het songfestival zijn.) Met haar nummers geeft ze echt kippenvel.
A
Standpunt
B
Argument
Slide 4 - Quiz
Tegenargument of weerlegging?
Tegenargument gaat tegen het standpunt in.
Weerlegging gaat tegen een argument in.
Slide 5 - Slide
We moeten meer investeren in windenergie. Het zorgt niet voor milieuvervuiling. Ze hoeven het uitzicht niet te verpesten, (want ze kunnen ook ver in zee geplaatst worden.)
A
Tegenargument
B
Weerlegging
Slide 6 - Quiz
De opwarming van de aarde is een goeie ontwikkeling. Daardoor kunnen we vaker in eigen land op zonvakantie. De kans op huidkanker is groter in de zon, (maar als je je vaak genoeg insmeert, is er niets aan de hand.)
A
Weerlegging
B
Tegenargument
Slide 7 - Quiz
Feitelijk of waarderend?
Feitelijk: je kunt het checken.
Waarderend: gebaseerd op (bijvoorbeeld) een mening.
Slide 8 - Slide
(Het Louvre is het mooiste museum van Europa): waar anders vind je zoveel bijzondere kunst?
A
Feitelijk
B
Waarderend
Slide 9 - Quiz
In het hoger onderwijs moet je bijna altijd een afstudeerscriptie schrijven.
A
Feitelijk
B
Waarderend
Slide 10 - Quiz
Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie (afhankelijk en onafhankelijk)
Onderschikkende argumentatie
Slide 11 - Slide
Argumentatiestructuren
Slide 12 - Slide
Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie
Slide 13 - Quiz
Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie
Slide 14 - Quiz
Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie
Slide 15 - Quiz
Verzwegen argument
Geeft aan hoe standpunt en argument samenhangen.
Het verzwegen argument wordt niet genoemd, maar speelt wel een rol in de argumentatie.
Je formuleert het verzwegen argument als volgt:
Als ... (argument), dan ... (standpunt).
Slide 16 - Slide
De verfilming van Cats is een historische flop, want de film trok nauwelijks bezoekers.
Slide 17 - Open question
Je zou direct een nieuwe laptop moeten aanschaffen, die van jou kan niet eens meer een filmpje afspelen!
Slide 18 - Open question
Argumentatieschema's
Argumentatieschema's geven het verband tussen een standpunt en een argument weer.
Er zijn zes verschillende argumentatieschema's.
Slide 19 - Slide
Het eindexamen Nederlands was veel te moeilijk. Vraag 6 ging bijvoorbeeld helemaal niet over de leerstof.
A
Argumentatie op basis van doel-middelrelatie
B
Argumentatie op basis van kenmerken
C
Argumentatie op basis van vergelijking
D
Argumentatie op basis van voorbeelden
Slide 20 - Quiz
Het verhogen van de prijs van vlees is beter voor het milieu. Mensen zullen dan minder snel kiezen voor een biefstukje.
A
Argumentatie op basis van doel-middelrelatie
B
Argumentatie op basis van voorbeelden
C
Argumentatie op basis van kenmerken
D
Argumentatie op basis van voor- en nadelen
Slide 21 - Quiz
Drogredenen
Foutieve argumentatie.
Soms als een 'trucje'.
Twaalf verschillende drogredenen.
Slide 22 - Slide
Wie niet met mij is, die is tegen mij.
A
Bespelen van het publiek
B
Vertekenen van het standpunt
C
Cirkelredenering
D
Vals dilemma
Slide 23 - Quiz
Vaccinatie bij kinderen is nutteloos. Dat zegt de strenggelovige burgemeester van Staphorst ook.
A
Ontduiken van de bewijslast
B
Foutief beroep op autoriteit
C
Overhaaste generalisatie
D
Verkeerde vergelijking
Slide 24 - Quiz
Met welk onderdeel wil jij nog extra oefenen? Dat mag ook leesvaardigheid zijn!