Het woordje 'er' OKAN LILA

Het woordje 'er'
1 / 43
next
Slide 1: Slide
OKANMiddelbare schoolvmbo lwoo, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 130 min

Items in this lesson

Het woordje 'er'

Slide 1 - Slide

Rara, wat ben ik?
Veel mensen hebben er één. Maar er zijn er ook veel die er geen hebben. 
Er zijn er ook met drie wielen.
Sommige mensen kunnen er niet op rijden.
Er worden er ook veel gestolen.

Rara, wat is het?

Slide 2 - Slide

Wat ben ik?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

Rara, wat ben ik?
Veel mensen hebben ER één. Maar ER zijn ER ook veel die ER geen hebben. 
ER zijn ER ook met drie wielen.
Sommige mensen kunnen ER niet op rijden.
ER worden ER ook veel gestolen.

Rara, wat is het?

Slide 5 - Slide

'Er' = veelgebruikt woord
Veel mensen hebben er één. Maar er zijn er ook veel die er geen hebben. 
Er zijn er ook met drie wielen.
Sommige mensen kunnen er niet op rijden.
Er worden er ook veel gestolen.

Rara, wat is het?

Slide 6 - Slide

ER 1 = ER met een telwoord of hoeveelheid
Heb jij een fiets?
-> Nee, ik heb er geen.
-> Ja, ik heb er één.

Slide 7 - Slide

Hoeveel talen spreek jij?

Slide 8 - Open question

Hoeveel boeken heb je vorig jaar gelezen?

Slide 9 - Open question

ER 2 = ER met onbepaald ZN 
  • Is er een bureau in het huis?
  • Zijn er drie slaapkamers?
  • Is er een badkamer beneden? 
  • Zijn er boeken in het salon?
  • Zijn er vier lampen in de keuken? 

Slide 10 - Slide

Beschrijf het klaslokaal. Gebruik 'zitten, liggen, staan, hangen'.
Bijvoorbeeld:
Er staat een kast in de klas.

Slide 11 - Open question

Vergelijk de 2 foto’s met elkaar.
Vertel wat de verschillen zijn. 

Voorbeeld:
Vroeger was er een kapotte straat, maar nu is er een mooie weg.

Slide 12 - Slide

Vergelijk de 2 foto's met elkaar: "Vroeger ..., nu ...". Gebruik het woordje 'er'.

Slide 13 - Open question

ER 3 = aanduiding van plaats

Slide 14 - Slide

Wat kan je doen in de bib?

Slide 15 - Slide

Wat kan je doen in de bib?
Je kan er boeken ontlenen.
Je kan er lezen.
Je kan er op de computer werken. 
Je kan er studeren. 

Slide 16 - Slide

Wat kan je niet doen in de bib?

Slide 17 - Slide

Wat kan je niet doen in de bib?
Je mag er niet roken.
Je mag er niet eten.
Je mag er je gsm niet gebruiken.
Je mag er geen lawaai maken.

Slide 18 - Slide

Wat mag je niet doen in de klas?

Slide 19 - Open question

ER 4 = ER met een voorzetsel

Slide 20 - Slide

Wat valt jullie op bij deze 2 mannen? 

Slide 21 - Slide

Tatoeages: mooi of niet mooi?
mooi
soms mooi
lelijk

Slide 22 - Poll

We lezen de tekst 'Tattoos: een hype?'

Slide 23 - Slide

We lezen de tekst 'Tattoos: een hype?'

Slide 24 - Slide

Kruis het juiste antwoord aan. 

Slide 25 - Slide

Vergelijk de 2 teksten. 

Slide 26 - Slide

Vergelijk de 2 teksten. 

Slide 27 - Slide

ER 5 = ER is het onderwerp in een passieve zin zonder echt onderwerp

Slide 28 - Slide

Even samenvatten: 5x 'ER'

Slide 29 - Slide

ER1
ER met telwoord of hoeveelheid
Bv. Heb jij broers?      Ja, ik heb er drie
ER2
ER met onbepaald ZN
Bv. Er staat een kast in de klas.
ER3
ER3 = aanduiding van plaats
Bv. Wat kan je doen in de bib? Je kan er leren. 
ER4
ER4 met voorzetsel
Bv. De bal ligt naast de doos.    De bal ligt ernaast.
Bv. Ik ben trots op mijn zoon.    Ik ben er trots op.
ER5
ER5 = onderwerp in een passieve zin
Bv. Er wordt in ons land te veel gesnoept.

Slide 30 - Slide

Verbetering Toets

Slide 31 - Slide

Welke zin is juist?

Slide 32 - Slide


Is er een probleem?
A
Ja, er is een probleem met TV.
B
Ja, er iets.
C
Ja, er is een probleem.
D
Ja, er gebeurd.

Slide 33 - Quiz

Hoeveel fouten heb jij gemaakt?
A
Ik heb er 3.
B
Ik heb 3 gemaakt.
C
Ik heb er 3 gemaakt.
D
Ik heb 3 er gemaakt.

Slide 34 - Quiz

Waarom zingen ze?
A
Want er iemand jarig is.
B
Omdat er iemand jarig is.
C
Omdat er is iemand jarig.
D
Want er is iemand jarig.

Slide 35 - Quiz

Ligt de hond in zijn mand?
A
Ja, in zijn mand er ligt.
B
Ja, ligt de hond erin.
C
Ja, ligt erin de hond.
D
Ja, de hond ligt erin.

Slide 36 - Quiz

Vind je het erg dat we een beetje vroeger stoppen? (geen probleem hebben met iets)
A
Nee, ik geen probleem hebben met er.
B
Nee, ik heb er geen probleem mee.
C
Nee, ik heb er geen probleem met.
D
Nee, ik vind er geen probleem heb.

Slide 37 - Quiz

Werkt jouw microgolfoven goed? (veel gebruik maken van iets)
A
Ja, ik maak er veel gebruik van.
B
Ja, ik heb er veel gebruik maken van.
C
Ja, ik er gebruik veel van.

Slide 38 - Quiz

Wat vind je van het cadeau? (blij met)
A
Ik ben blij met er.
B
Ik ben blij met.
C
Ik blij ben met er.
D
Ik ben er blij mee.

Slide 39 - Quiz

Hoe ging jouw examen? (slagen voor)
A
Ik ben ervoor geslaagd.
B
Ik ben er voor geslagt.
C
Ik ben er geslagen voor.
D
Ik kan er geslagen.

Slide 40 - Quiz

Verbeter de zin: "Je kan er niet muziek luisteren."

Slide 41 - Open question

Maak een passieve zin van de zin:
"Mensen lezen minder de laatste tijd."

Slide 42 - Open question

Slide 43 - Slide