Tekst 30 ('Ad portas'), regel 19-20.
Maak duidelijk dat in regel 19-20 sprake is van een chiasme. Doe dat door in onderstaande zin de vier woorden die het chiasme vormen, naar de juiste plek te slepen. Verander de woordvolgorde in de zin niet. Dus:
oculi kan bijvoorbeeld niet ná
cunctorum komen te staan.
Let op: je houdt twee woorden over die geen onderdeel uitmaken van het chiasme! Laat die gewoon staan.
Probeer ook voor jezelf vast te stellen waarom er sprake is van een chiasme.
Met andere woorden: wat hebben woorden A&A met elkaar gemeen, en wat woorden B&B?