Formuleren 3 mavo

Formuleren 3 mavo 
- Als/dan
- die, deze, dat, dit
- hun/zij
- te danken/ te wijten
- ev/mv
- jou/jouw u/uw
- na/naar
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Formuleren 3 mavo 
- Als/dan
- die, deze, dat, dit
- hun/zij
- te danken/ te wijten
- ev/mv
- jou/jouw u/uw
- na/naar

Slide 1 - Slide

Als/dan
Vergelijkingen met als en dan
Gebruik als bij een vergelijking van overeenkomsten:
- (net) zo, even: Bas is even oud als Tim
Gebruik dan bij een vergelijking over verschillen:
- Vergrotende trap: groter dan, meer dan, beter dan
- Na ander, andere of anders: Het is anders dan ik dacht
 

Slide 2 - Slide

De docent is kleiner ….. de gemiddelde leerling in de klas.
A
Als
B
Dan

Slide 3 - Quiz

Die, deze, dat, dit
Die, deze, dat, dit
Gebruik die en deze voor de-woorden of als je naar de-woorden verwijst:
- Hij wast de hond die in deze sloot sprong
Gebruik dat en dit voor het-woorden of als je naar het-woorden verwijst:
- Het gestreepte patroon dat de zebra heeft, beschermt dit dier tegen vliegen
 

Slide 4 - Slide

Hun en zij
Hun en zij
Gebruik zij als het om het onderwerp in de zin gaat:
- Zij gaan ook naar het feest.
 
Gebruik hun als ze over bezit gaat of een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel is:
- Hun huis staat op de dijk. Ik geef hun een uitnodiging.
 

Slide 5 - Slide

….. weten niet wanneer het proefwerk is.
A
Hun
B
Zij

Slide 6 - Quiz

Te danken/ te wijten
Te danken / te wijten
Je hebt iets te danken aan iemand (of iets) als er iets positiefs gebeurd is (als gevolg).
• Paula heeft haar goede opvoeding te danken aan haar ouders.
 
Je kunt iemand iets verwijten als iemand iets gedaan heeft, waardoor er iets misgaat. Dan is het negatieve gevolg dus te wijten aan iemand. (Het kan ook om ‘iets’ gaan.)
• De slechte nachtrust was te wijten aan de herrie die vannacht op straat gemaakt werd.

Slide 7 - Slide

Die onvoldoende heb ik …. aan mijn inzet.
A
Te wijten
B
Te danken

Slide 8 - Quiz

Enkelvoud/meervoud
Enkelvoud / meervoud
Natuurlijk zorg je er in je zinnen voor dat enkelvoud en meervoud goed gebruikt worden. Maar in lange zinnen of zinnen met moeilijke woorden sluipen hier nog wel eens foutjes in.
 

Slide 9 - Slide

Een groot aantal jongeren …. op een illegaal coronafeestje.
A
Was
B
Waren

Slide 10 - Quiz

u/uw      jou/jouw
U of uw? Jou of jouw? 
De woorden ‘uw’ en ‘jouw’ gebruik je alleen als bezittelijk voornaamwoord, dus alleen als het aangeeft dat het zelfstandig naamwoord dat erachter staat van iemand is. 
• U en uw partner zijn vanaf 20.00 uur welkom op het feest. 
• Ik heb jou en jouw ouders een mail gestuurd. 

Slide 11 - Slide

Hier, pak …. jas even aan.
A
Jouw
B
Jou

Slide 12 - Quiz

Na of naar?
Na of naar?
Na
'Na' betekent toch meestal 'achter' of 'volgend op'. Het heeft vaak met tijd te maken. En het is het tegenovergestelde van 'voor'.
• Na het eten gaan we weg.
• Even na tienen begon het feest.
'Na' betekent ook 'nabij':
• Die muziek ligt mij na aan het hart. 
Naar
'Naar' heeft vaak met een richting of verwijzing te maken:
• Laten we naar huis gaan.
• Hij stond met de rug naar het raam.
'Naar' betekent ook 'volgens' of 'zoals':
• Naar mijn mening is dit fout.
• Naar men zegt, gaat het sneeuwen.

Slide 13 - Slide

…. aanleiding van het gesprek, heb ik ontslag ingediend.
A
Na
B
Naar

Slide 14 - Quiz

Alles afmaken + nakijken. 
Volgende les aftekenen 
Volgende week maandag de toets! 

Slide 15 - Slide