module 2 les 1

Retorische middelen deel 1
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Retorische middelen deel 1

Slide 1 - Slide

Assonantie
Alliteratie

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

antithese = tegenstelling

Slide 5 - Slide

tegenstelling/antithese

  • stijlfiguur waarbij tegengestelde begrippen worden verbonden
  • bepaalde eigenschap versterken of benadrukken
  • Komt uit het Grieks (anti= tegen, these=stelling/plaatsing)
  • Mooi lijkt immers mooier naast lelijk, goed beter naast slecht.
  • vb: vrienden door dik en dun


Slide 6 - Slide

Repetitio
Hierbij wordt er gebruik gemaakt van een herhaling van woorden om datgene wat je zegt te onderstrepen.

  • Uur na uur bleef het stil
  • Tijdens het kamp was het macaroni en nog eens macaroni wat we kregen
  •  Plus geeft meer, veel meer

Slide 7 - Slide

0

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

Paradox
  • Schijnbare tegenstelling
  • goed nadenken over wat de schrijver bedoelt
  • tegengestelde begrippen worden toch aan elkaar verbonden. 

voorbeeld: elk nadeel heb zijn voordeel (Cruijf)
zeg nooit nooit

Slide 10 - Slide

Enumeratio/opsomming

Een enumeratio is een lange opsomming.

Voorbeeld:

  •  In de verte zag ik heuvels, bomen, bloemen, geiten en koeien.
  • Merel houdt van aardbeien, kersen, frambozen en bessen.
  • De docent was sloom, saai en slaapverwekkend.

Slide 11 - Slide

Opsomming in drieën: drieslag
  • er worden drie dingen opgesomd.
  • dit is een vaste combinatie

Voorbeeld:
  • Te land, ter zee en in de lucht.
  •  Kwik, kwek en kwak
  • met bloed...

Slide 12 - Slide

0

Slide 13 - Video

Slide 14 - Slide

ironie
  • vorm van milde, niet kwetsende of beledigend bedoelde (zelf)spot
  • bij verbale ironie wordt het tegenovergestelde gezegd van wat er wordt bedoeld

  • voorbeeld: studenten, dat zijn echte keurige mensen

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Antithese of paradox?
Zo snel als een slak.
A
Antithese
B
Paradox

Slide 17 - Quiz

Je hebt mensen en mensen.

Dit is een:
A
Paradox
B
Antithese
C
Repetitio
D
Enumeratio

Slide 18 - Quiz

Vroeger gold: verliefd, verloofd, getrouwd; maar hoe is dat tegenwoordig?
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
antithese
D
Drieslag

Slide 19 - Quiz

Geen gezeur: je bord leeg eten, de spullen in de vaatwasser zetten en dan snel aan je huiswerk voor morgen.
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
antithese
D
Drieslag

Slide 20 - Quiz

Om corona te stoppen moeten we testen, testen, testen.
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
Climax
D
Drieslag

Slide 21 - Quiz

Welk stijlfiguur?
A
paradox
B
ironie
C
antithese
D
repetitio

Slide 22 - Quiz

0

Slide 23 - Video

Ze huilt, maar ze lacht
A
Antithese
B
Enumeratie
C
Paradox
D
Repetitio

Slide 24 - Quiz

Metafoor
Je roept een beeld op maar noemt niet de zaak waarmee het vergeleken wordt.
  • Wat een varkensstal hier!

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

vergelijking
  • Je vergelijkt een onderwerp met iets anders
  • Je kamer is als een varkensstal!

Slide 27 - Slide