Bij een pauze tijdens de zin
De man eet een appel, hij heeft honger. Laat maar komen, ik ben niet bang.
Bij opsommingen
De man eet een appel, een banaan, een koekje en een broodje.
Het is een moeilijke, saaie opdracht.
Bij een aanhef
Beste mevrouw De Boer, Lieve oma, Geachte meneer,
Als je iemand aanspreekt
Zou jij, Ali, mij vanmiddag even willen bellen? Ali, wil je mij even bellen?