This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Planning
- Tussendoor DNA van een kiwi selecteren
- Opdrachten 3.3 nakijken
- Uitleg X-chromosomale overerving
- X-chromosomaal met een stamboom
- Opdrachten maken
Slide 2 - Slide
Geslachtschromosomen
De lichamelijke geslachtskenmerken worden bepaald door de geslachtschromosomen.
Vrouw = XX
Man = XY
Slide 3 - Slide
Geslachtschromosomen
Slide 4 - Slide
Een kiwi
Een kiwi heeft 174 chromosomen in iedere cel
In 80 gram zitten een miljard cellen
Iedere cel bevat 1,75 meter DNA (1,75 miljoen km)
Dat gaan we selecteren!
Slide 5 - Slide
Vandaag
-Huiswerkcheck
-terugblik
-uitleg bs 4
- samen inoefenen
- zelfstandig werken
Slide 6 - Slide
Doelstellingen
Je weet hoe het geslacht van een foetus bepaald wordt
Je kunt het stappenplan voor kruisingsvraagstukken toepassen bij eigenschappen die op het X-chromosoom liggen
Je kunt uit een stamboom afleiden of eigenschappen X-chromosomaal kunnen overerven.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Een overerving kan:
autosomaal of X-chromosomaal zijn.
Wat is het verschil?
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
B = kleuren kunnen zien b = kleurenblind
Moeder is drager
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
X-chromosomale overerving
- Zonen krijgen het x-chromosoom altijd van hun moeder
- Dochters krijgen altijd een x-chromosoom van hun vader (en 1 van hun moeder)
Kruisingsregel x-chromosomale overerving:
'zieke dochters hebben zieke vaders'
Slide 14 - Slide
Huiswerk
Opdrachten van 3.4
Slide 15 - Slide
Wat is het verschil tussen een FENOTYPE en een GENOTYPE?
A
Het fenotype is het totale DNA in je cellen en het genotype zijn de zichtbare uiterlijke kenmerken.
B
Het genotype zijn alle verschillende cellen en het fenotype zijn alle verschillende genen.
C
Het fenotype zijn alle verschillende cellen en het genotype zijn alle verschillende genen.
D
Het genotype is het totale DNA in je cellen en het fenotype zijn de zichtbare uiterlijke kenmerken.
Slide 16 - Quiz
Zet in de juiste volgorde van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel
Slide 17 - Quiz
Wat is een gen?
A
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen
B
Alle zichtbare eigenschappen
C
Een deel van een chromosoom
met informatie voor één eigenschap.
D
Een chromosoom in de celkern met erfelijke informatie.
Slide 18 - Quiz
Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
46
23
2
Zoveel exemplaren heb je van ieder gen in een lichaamscel
Zoveel chromosomen zitten in iedere lichaamscel
Zoveel chromosomen zitten in iedere geslachtscel
Slide 19 - Drag question
Hoe noemen we deze afbeelding en wat is het geslacht?
A
Dit is een genenbank en het is een man
B
Dit is een karyogram en het is een man
C
Dit is een genenbank en het is een vrouw
D
Dit is een karyogram en het is een vrouw
Slide 20 - Quiz
Stel een "Rus" konijn wordt gekruist met een "Donker geel" konijn. Alle nakomelingen zijn "Midden geel". Hoe noemen we het fenotype van deze nakomelingen?
A
een dominant fenotype
B
een recessief fenotype
C
een intermediair fenotype
D
een heterozygoot fenotype
Slide 21 - Quiz
De overerving is autosomaal. Korte vingers is dominant. Hoe groot is de kans (in %) dat kind(?) korte vingers zal krijgen?
Slide 22 - Open question
Het gen voor een autosomale eigenschap kan liggen op:
-bij X-chromosomale overerving geldt dat dominante zoons altijd een dominante moeder hebben.
-Is er een zoon die een ander fenotype heeft dan moeder en/ of een dochter die een ander fenotype heeft dan vader: het X allel van de man is recessief.
Slide 24 - Slide
Is uit de stamboom af te leiden of dit allel autosomaal of X-chromosomaal overerft?
A
Ja, de ziekte erft autosomaal over.
B
Ja, de ziekte erft X-chromosomaal over.
C
C. Nee, dit is niet hieruit op te maken.
Slide 25 - Quiz
Kan de eigenschap (zwart) X-chromosomaal zijn of niet?
A
Ja, dat zou kunnen
B
Nee, dat kan niet
C
Te weinig informatie
Slide 26 - Quiz
Kan deze eigenschap haarkleur ook X-chromosomaal overerven? Leg uit.
A
ja; de moeder is heterozygoot (XA Xa)
B
ja; beide ouders zijn heterozygoot
C
nee; de vader heeft XA Y-; dus de dochters hebben altijd XA
D
nee; de vader heeft XA Y-; dus de dochters hebben altijd Y-