Pv vt en vdw

Werkwoordspelling
- Pv vt
- Voltooid deelwoord
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling
- Pv vt
- Voltooid deelwoord

Slide 1 - Slide

Pv vt
Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 2 - Slide

‘t ex-kofschip

Slide 3 - Slide

‘t ex-kofschip
  1. Kijk naar de stam.
  2. Laatste letter stam in ‘t ex-kofschip?


 Ja = te(n)
 Nee = de(n)
Ik-vorm + te(n)/de(n)

Slide 4 - Slide

‘t ex-kofschip
Ik (verhuizen).
  1. verhuiz
  2. Ik verhuisde.



  1. Kijk naar de stam.
  2. Laatste letter stam in ‘t ex-kofschip?


 Ja = te(n)
 Nee = de(n)
Ik-vorm + te(n)/de(n)

Slide 5 - Slide

‘t ex-kofschip
Ik (verhuizen).
  1. verhuiz
  2. Ik verhuisde.

Wij (fietsen).
  1. fiets
  2. Wij fietsten.

  1. Kijk naar de stam.
  2. Laatste letter stam in ‘t ex-kofschip?


 Ja = te(n)
 Nee = de(n)
Ik-vorm + te(n)/de(n)

Slide 6 - Slide

Persoonsvorm  vt
Let op:
  • De brand verwoestte het gebouw.
  • Hij bepaalde wat we gingen eten.

Slide 7 - Slide

Hij ___ (verven) het huis.
A
verfte
B
verfde

Slide 8 - Quiz

Ik ___ (shoppen) niet in de winkelstraat, maar ik ___ (surfen) op internet.
A
shopde - surfde
B
shopte - surfte
C
shopde - surfte
D
shopte - surfde

Slide 9 - Quiz


A
Goed
B
Fout - ontruimten
C
Fout - ontruimden
D
Fout - ontruimde

Slide 10 - Quiz

Hij ___ (melden) dat jouw mening zijn keuze ___ (beïnvloeden).
A
melde - beïnvloede
B
meldde - beïnvloedde
C
melde - beïnvloedde
D
meldde - beïnvloede

Slide 11 - Quiz

Hoe lang _______ die kaarsen?
A
branden
B
brandden
C
brande
D
brandde

Slide 12 - Quiz

De kinderen ________ niet in het zwembad te springen.
A
durfte
B
durfde
C
durften
D
durfden

Slide 13 - Quiz

Voltooid deelwoord

Slide 14 - Slide

‘t ex-kofschip
  1. Kijk naar de stam.
  2. Laatste letter stam in ‘t ex-kofschip?


 Ja = t
 Nee = d

Slide 15 - Slide

‘t ex-kofschip
Ik ben (verhuizen).
  1. verhuiz
  2. Ik ben verhuisd.



  1. Kijk naar de stam.
  2. Laatste letter stam in ‘t ex-kofschip?


 Ja = t
 Nee = d

Slide 16 - Slide

‘t ex-kofschip
Ik ben (verhuizen).
  1. verhuiz
  2. Ik ben verhuisd.

Ik heb (verven).
  1. verv
  2. Ik heb geverfd.



  1. Kijk naar de stam.
  2. Laatste letter stam in ‘t ex-kofschip?


 Ja = t
 Nee = d

Slide 17 - Slide


A
Goed
B
Fout - gemailet
C
Fout - gemailt
D
Fout - gemaild

Slide 18 - Quiz

Ik had ___ (beloven) hem de prijs te geven, maar hij heeft ___ (weigeren).
A
beloofd - geweigerd
B
belooft - geweigert
C
belooft - geweigerd
D
beloofd - geweigert

Slide 19 - Quiz

De kat heeft de bank kapot ___ (krabben) en nu hebben wij een nieuwe bank ___ (aanschaffen).
A
gekrabd - aangeschafd
B
gekrabt - aangeschaft
C
gekrabd - aangeschaft
D
gekrabt - aangeschafd

Slide 20 - Quiz


Er wordt
A
Goed
B
Fout - besteet
C
Fout - besteed

Slide 21 - Quiz

Pv tt + vdw
Let op: persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 22 - Slide

Zijn gezondheid _______ snel, omdat hij veel aan zijn levensstijl heeft ________.
A
verbetert - verandert
B
verbetert - veranderd
C
verbeterd - verandert
D
verbeterd - veranderd

Slide 23 - Quiz

Deze kaars ______ al uren, maar die andere kaars was al heel snel ______.
A
brand - opgebrandt
B
brandt - opgebrandt
C
brand - opgebrant
D
brandt - opgebrand

Slide 24 - Quiz

Als er nu niet snel iets ________, dan is de verrassing voor niets _______.
A
gebeurd - georganiseerd
B
gebeurd - georganiseert
C
gebeurt - georganiseert
D
gebeurt - georganiseerd

Slide 25 - Quiz