Actiepotentialen

Neurotransmitters en drugs
Eerst even je kennis checken...
1 / 24
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Neurotransmitters en drugs
Eerst even je kennis checken...

Slide 1 - Slide

Zet de zinnen in de juiste volgorde. Sleep ze van rechts naar links, in het goede vakje.
Blaasjes versmelten met het membraan
Neurotransmitter bevindt zich in synapsspleet
Neurotransmitter bindt aan receptor
Ionpoorten gaan open en ionen gaan neuron binnen
Impuls ontstaat

Slide 2 - Drag question

Wat is A?
A
De postsynaptische neuron
B
De presynaptische neuron
C
De schakelneuron
D
De sensorische neuron

Slide 3 - Quiz

Wat denk je dat de functie van 8 is?

Slide 4 - Open question

Wat is het verschil tussen een stimulerende neurotransmitter en een remmende neurotransmitter?

Slide 5 - Open question

Leg uit hoe een drug de werking van neurotransmitters kan verstoren.

Slide 6 - Open question

Juist of onjuist: neurotransmitters binden aan postsynaptische receptoren en gaan vervolgens de postsynaptische neuron binnen.

Slide 7 - Open question

Van neurotransmitters
naar actiepotentialen

Slide 8 - Slide

9

Slide 9 - Video

01:03
Een neurotransmitter is een chemisch signaal, maar wordt omgezet naar een elektrisch signaal. Hoe gebeurt dat?

Slide 10 - Open question

02:03
Rustpotentiaal
De natrium-kaliumpomp is  belangrijk voor het behouden van het rustpotentiaal. De pomp zorgt ervoor dat natriumionen naar buiten de cel worde gepompt en kaliumionen naar binnen. Als deze er niet zou zijn, zouden de ionen (door diffusie) zich evenredig over het membraan verdelen. Dan zou de er ook geen potentiaalverschil zijn. Het potentiaal verschil ontstaat juist omdat de natrium- en kaliumionen onevenredig verdeeld zijn over het membraan.

Slide 11 - Slide

03:45
Leg uit hoe een neurotransmitter voor depolarisatie kan zorgen.

Slide 12 - Open question

04:20
Wat is de oorzaak van het openen van de natriumkanalen, die zorgen voor het verdere verloop van een actiepotentiaal?
A
Een prikkel
B
Een neurotransmitter
C
Een verandering van membraanpotentiaal

Slide 13 - Quiz

05:22
Gesloten vs inactief
Gesloten natriumkanalen kunnen wel opengaan nadat ze een signaal krijgen.
Inactieve natriumkanalen kunnen NIET opengaan, zelfs als ze een signaal krijgen.

Een belangrijk onderscheid om het vervolg van een actiepotentiaal te begrijpen.

Slide 14 - Slide

05:49
Depolarisatie
Er is een hoge kaliumconcentratie binnenin de cel, t.o.v. buiten de cel. Daarom gaat kalium naar buiten als de ionkanalen openstaan.
Er is ook een sterk positieve lading in de cel. Aangezien kalium ook positief geladen is, zal dit ervoor zorgen dat kalium de cel als het ware de cel uitgeduwd wordt.
Als er minder positieve lading in de cel is, verandert het membraanpotentiaal. In dit geval wordt het negatiever en doet het het effect van natrium teniet.

Slide 15 - Slide

06:57
Hyperpolarisatie
Kaliumkanalen blijven iets langer openstaan. Dit betekent dat het membraanpotentiaal negatiever wordt dan waar het mee startte.

Slide 16 - Slide

07:12
Absolute refractaire periode

Hier kan géén nieuwe actiepotentiaal ontstaan, want de natriumkanalen zijn inactief. Ze kunnen dus niet opengezet worden.
Relatieve refractaire periode

Hier kan wel een nieuwe actiepotentiaal ontstaan, maar alleen bij een extra sterke prikkel. Deze periode komt voor tijdens de hyperpolarisatie.

Slide 17 - Slide

09:32
Geef twee functies van een myelineschede.

Slide 18 - Open question

Wij houden als rustpotentiaal -70mV aan. Daarbij focussen we op de natriumionen en de kaliumionen. Leg uit hoe deze ionen bijdragen aan dit rustpotentiaal.

Slide 19 - Open question

Welke kanalen staan voornamelijk open in fase 2?
A
Natriumkanalen
B
Kaliumkanalen

Slide 20 - Quiz

Welke kanalen staan voornamelijk open tijdens fase 3?
A
Natriumkanalen
B
Kaliumkanalen

Slide 21 - Quiz

Leg uit wat in dit geval drempelwaarde betekent.

Slide 22 - Open question

Kunnen natriumkanalen tijdens de relatieve refractaire periode open?
A
Ja
B
Ja, mits de prikkel sterker is dan normaal
C
Nee

Slide 23 - Quiz

Bekijk figuur 46 uit je boek. Waarom kan, in stap 4, het actiepotentiaal niet meer van Q naar P gaan?

Slide 24 - Open question