This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 80 min
Items in this lesson
1F. Woordenschat
1HV
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je kent de betekenissen van de woorden uit H.1 Geletterdheid
Je kunt met de woorden zinnen maken waaruit de betekenis duidelijk blijkt.
Slide 2 - Slide
Beantwoord de vragen op de volgende dia's
Slide 3 - Slide
Wat is een analfabeet?
A
Iemand die heel 'geletterd' is
B
Iemand die kan lezen en schrijven
C
Iemand die digitaal niet zo vaardig is
D
Iemand die niet kan lezen en schrijven
Slide 4 - Quiz
Hoe noem je iemand die niet digitaal vaardig is?
A
Digibeet
B
Alfabeet
C
Adigibeet
D
Analfabeet
Slide 5 - Quiz
Bestudeer de woordenlijst (10 min.)
Slide 6 - Slide
Wat is de betekenis van:
confronteren
A
iets laten weten
B
iemand op zijn gedrag aanspreken
C
iets begrijpen door wat je ziet of hoort
D
Iemand controleren
Slide 7 - Quiz
Wat is de betekenis van:
het synoniem
A
Een woord met twee of meer betekenissen
B
Een woord met een tegenovergestelde betekenis
C
Een ander woord met (ongeveer) dezelfde betekenis
D
Een woord met een sympathieke betekenis
Slide 8 - Quiz
Wat is de betekenis van:
globaal
A
Wereldwijd
B
Beperkt
C
Over het algemeen
D
In grote lijnen
Slide 9 - Quiz
Hoe noem je het als iemand valsspeelt?
Slide 10 - Open question
Wat betekent:
een rol spelen
Slide 11 - Open question
Het argument
De catalogus
Het genre
De motivatie
Dat waarmee je een bewering ondersteunt
De zin om iets te doen
Lijst waarin iets geordend staat
Soort verhaal
Wat je nodig hebt
Hoe iets komt
Instelling om informatie te selecteren
Slide 12 - Drag question
Bedenk zelf een zin met het woord 'populair' erin. De betekenis mag er niet letterlijk in staan, maar moet wel duidelijk blijken. (Je mag het woord vervoegen.)
Slide 13 - Open question
Bedenk zelf een zin met het woord 'eigenzinnig' erin. De betekenis mag er niet letterlijk in staan, maar moet wel duidelijk blijken. (Je mag het woord vervoegen.)
Slide 14 - Open question
Bedenk zelf een zin met de uitdrukking 'buitengesloten worden' erin. De betekenis mag er niet letterlijk in staan, maar moet wel duidelijk blijken. (Je mag de uitdrukking vervoegen.)
Slide 15 - Open question
Welk woord pas er in de zin:
Toen hij als eerste was geëindigd, liep hij ... naar het podium.
A
eigenzinnig
B
populair
C
effectief
D
triomfantelijk
Slide 16 - Quiz
Welk woord pas er in de zin:
Ik probeer me niet te laten ... tijdens het stillezen.
A
confronteren
B
sjoemelen
C
afleiden
D
stimuleren
Slide 17 - Quiz
Wat vind je nog lastig?
A
Het onthouden van de betekenissen
B
Het juiste woord in een zin plaatsen
C
Zelf nieuwe zinnen bedenken waaruit de betekenis duidelijk blijkt
D
A, B én C!!!
Slide 18 - Quiz
In hoeverre heb je de woorden en hun betekenissen van dit hoofdstuk onder de knie?
😒🙁😐🙂😃
Slide 19 - Poll
Wat moet je weten?
Je kent de woordraadstrategieën en je kunt uitleggen wat 'de context' betekent
Je kent de leesdoelen en weet wanneer je welke leesmanier inzet