Hoofdstuk 43 en 44: hoofdletters en leestekens

Hoofdletters en interpunctie
Nog even alles op een rijtje. Kijk nog eens goed en maak de quizvragen.
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdletters en interpunctie
Nog even alles op een rijtje. Kijk nog eens goed en maak de quizvragen.

Slide 1 - Slide

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 2 - Mind map

Regel 1: begin van een zin
Aan het begin van een zin:
  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:
  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 3 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
't is niks voor mij.
B
'T is niks voor mij.
C
't Is niks voor mij.
D
'T Is niks voor mij.

Slide 4 - Quiz

Regel 2: namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:
  • Elisabeth Sarah Jansen
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van den) krijgen geen hoofdletter.
  • familie Berkmans
  • Bert van den Brink

Slide 5 - Slide

Regel 2: namen van personen
Wanneer er voor het tussenvoegsel geen voornaam of voorletter wordt genoemd, krijgt het tussenvoegsel wél een hoofdletter.
  • meneer De Vries
Bij een tweede achternaam krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • mevrouw Van de Ven - de Vries 

Slide 6 - Slide

Wat is goed geschreven halverwege een zin?
A
meneer Jansen
B
Meneer Jansen
C
meneer jansen

Slide 7 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Lisa de Vries - de Groot
B
Lisa De Vries - De Groot
C
Lisa De Vries - de Groot

Slide 8 - Quiz

Regel 3: aardrijkskundige namen, volken en talen
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president
Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 9 - Slide

Wat is goed geschreven?
A
Noord-Brabant
B
noord-brabant
C
Noord-brabant
D
noord-Brabant

Slide 10 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Italiaanse pizza
B
italiaanse pizza

Slide 11 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
amstellaan
B
Amstellaan

Slide 12 - Quiz

Interpunctie: punt
Een punt schrijf je aan het einde van een zin.
Bijvoorbeeld:
Het is vandaag een zonnige dag.

Slide 13 - Slide

Interpunctie: vraagteken
Een vraagteken schrijf je aan het einde van een vraagzin.
Bijvoorbeeld:
Weet jij wat voor weer het vandaag wordt?
'Weet  jij of het regent?', vroeg de man.

Slide 14 - Slide

Interpunctie: uitroepteken
Een uitroepteken drukt een uitroep of een bevel uit.
Bijvoorbeeld:
Daar is eindelijk de zon!
Pas op!

Slide 15 - Slide

Interpunctie: komma
Een komma schrijf je als er een korte pauze in je zin ligt; je hoort deze pauze vaak als je een zin rustig uitspreekt.
In de volgende gevallen schrijf je een komma:
1. Tussen twee persoonsvormen
Doordat het gisteren regende, is het buiten nat.
2. Voor verbindingswoorden:
Gisteren regende het, maar nu is het weer droog.

Slide 16 - Slide

Uitleg aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer. Dat heet ook wel ‘citeren’. Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.

  • Hij zei: ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug.’

Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
  • ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug’, zei hij.

Slide 17 - Slide

Uitleg aanhalingstekens
Je kunt iemands woorden ook weergeven in de indirecte rede. Dan gebruik je geen aanhalingstekens.
  • Hij zei dat we vanmiddag om vier uur teruggaan.

In de indirecte rede veranderen vaak het onderwerp en het gezegde, vergeleken met de originele zin:
  • directe rede: Vader zei: ‘Ik  zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.’
  • indirecte rede: Vader zei dat hij de vuile borden wel even in de vaatwasser  zet.

Slide 18 - Slide

Wat is juist?
A
Ik vind wiskunde leuk, maar rekenen erg saai.
B
Ik vind wiskunde leuk maar rekenen erg saai.

Slide 19 - Quiz

Als jij je tas inpakt maak ik alvast het ontbijt klaar.
Waar moet de komma?
A
komma tussen maak en ik
B
geen komma
C
komma tussen inpakt en maak

Slide 20 - Quiz

Welke 2 leestekens komen in deze zin voor?

Merel, waar is de krant
A
komma en punt
B
komma en vraagteken

Slide 21 - Quiz

Als je niet meedoet ben je al snel ongezellig.
A
komma tussen meedoet en ben
B
komma tussen ben en je

Slide 22 - Quiz

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens en dubbele punt
B
Dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 23 - Quiz

Begrijp je het nu?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Slide 25 - Slide