TH2: Proeftoets grammatica woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t, havo
• Leerjaar 2

Bij welk antwoord staan alleen woordsoorten?

1. Lidwoord, persoonsvorm, gezegde
2. Persoonsvorm, onderwerp, lijdend voorwerp
3. Werkwoord, voorzetsel, lidwoord
4. Ik weet niet wat woordsoorten zijn

Wat voor woordsoort is DE in de zin:
De quiz is echt heel makkelijk

1. Lidwoord
2. Voorzetsel
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. iets anders

Luisteren

Luister goed naar het liedje op e volgende dia.

Luister vooral goed naar het refrein.

Na afloop  krijg je daar een vraag over

Wat voor soort woorden hoorde je in het refrein?

1. Lidwoorden
2. Voorzetsels
3. Zelfstandige naamwoorden
4. Werkwoorden

Wat is het zelfstandig naamwoord?

1. liever
2. slim
3. kans
4. leuk

Het is een goed plan.
Is HET wel of niet een lidwoord?

1. wel
2. niet

Het meisje was weggelopen.
HET is .....

1. geen lidwoord
2. een bepaald lidwoord
3. een onbepaald lidwoord

Hij behoorde tot een van de winnaars.
EEN is …...

1. een bepaald lidwoord
2. een onbepaald lidwoord
3. geen lidwoord

Een BN zegt iets over een …...

1. LW
2. ZN
3. WW

Een BN staat meestal …… het ZN.

1. voor
2. achter

Maak een kort zinnetje waarbij het BN achter het ZN staat.

Wat is een stoffelijk BN?
De …… tafel.

1. vierkante
2. verkleurde
3. houten
4. ruwe

Een stoffelijk BN eindigt meestal op...

1. -E
2. -R
3. -ER
4. -EN

Welk stoffelijk BN heeft geen meervoud op -EN?

1. katoen
2. glas
3. nylon
4. steen

Welk BN is gemaakt van een WW?
Het ….. hart.

1. rode
2. kleine
3. gebroken
4. grote

Wat zijn de werkwoorden:
Ik had graag gaan schaatsen.

1. had, gaan
2. had, gaan, schaatsen
3. schaatsen
4. weet niet

Benoem de werkwoorden:
Ik heb dat altijd al willen kopen

1. heb
2. heb, willen
3. kopen
4. heb, willen, kopen

Kan je in een zin meerdere werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden hebben?

1. Ja
2. Nee
3. Je kan alleen meerdere werkwoorden hebben.
4. Je kan alleen meerdere zelfstandige naamwoorden hebben.

Om te verwijzen naar het-woorden in het enkelvoud gebruik je 'die' of 'deze'

1. juist
2. onjuist

Je vindt het vragend voornaamwoord aan het begin van een vraagzin.

1. juist
2. onjuist

Wat is een zelfstandig naamwoord?

1. over
2. waardeloos
3. gouden
4. Amsterdam

Wil jij wat drinken? Wat =

1. voorzetsel
2. vragend voornaamwoord
3. lidwoord
4. iets anders

HET gele vogeltje vloog door de lucht.

1. Onbepaald voornaamwoord
2. Lidwoord
3. Voorzetsel
4. Bijvoeglijk naamwoord

Einde toets

Je kunt hem nu inleveren.