W21 - BIO - j2 - H - Th 6 - her bs 1 t/m4

Herhalingsles th 6 bs 1 t/m 4
1 / 19
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Herhalingsles th 6 bs 1 t/m 4

Slide 1 - Slide

Thema 6 Ecologie
wat gaan we leren:  
Bs 1) Wat is ecologie?
Bs 2) Voedselrelaties 
Bs 3) Kringlopen
Bs 4) piramides

Slide 2 - Slide

Bs.1 Wat is ecologie?
Ecologie = studie die relaties tussen organismen en hun milieu onderzoekt
Oikos: huishouding/relaties
Logos: De leer van

De leer van de relaties in de natuur. 

Slide 3 - Slide

invloeden uit het milieu op een organisme
Er zijn 2 groepen die invloed kunnen hebben op een organisme:

1. Biotische factoren: invloeden die afkomstig zijn van levende natuur.


2. Abiotische factoren: invloeden die afkomstig zijn van levenloze natuur.
Biotoop = alle abiotische factoren in een bepaald gebied samen

Slide 4 - Slide

Niveaus van de ecologie 
De niveaus van klein naar groot:

Individu = 1 enkel organisme
Populatie = een groep organismen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen.
levensgemeenschap =  alle populaties in een gebied
Ecosysteem = bepaald gebied waar biotische- en abiotische factoren samen een eenheid vormen.

Slide 5 - Slide

Bs 2. Voedselrelaties 
Planteneters = organismen die planten eten
Vleeseters = organismen die vlees eten 
Alleseters = organismen die en planten en vlees eten. 
Afvaleters /reducenten = eten dode resten van organismen

Slide 6 - Slide

voedselketen = reeks (aantal) organismen. Binnen een voedselketen zie je welke organisme door welke organisme wordt gegeten.

De pijl wijst altijd naar het organisme dat het vorige organisme op eet.

Slide 7 - Slide

voedselweb/ voedselketen
Voedselweb = meerdere voedselketens bij elkaar.  

De pijl wijst altijd naar het organisme dat de vorige organisme op eet.

Slide 8 - Slide

producent, consument en reducent
Producent = organisme dat zijn eigen stoffen maakt
Een plant is een producent, omdat hij glucose voor zich zelf kan maken. 
producenten = 1e schakel van een voedselketen
consument = organisme dat een andere organisme nodig heeft om te leven.
consument = 2e en de volgende schakels 

Slide 9 - Slide

voedselkringloop: proces waarbij alles steeds terug komt 
1.Stoffen in het milieu (bijv. water, CO2) worden opgenomen door plant.
2. Plant (producent) zet de stoffen om in nieuwe stoffen (bijv. glucose).
3. Glucose in een plant komt in het lichaam van een consument. 
4. Consument gaat dood.
5. Stoffen in lichaam van consument worden afgebroken door bacterien en schilmmels (reducenten)
1. stoffen komen weer terecht in het milieu 

Slide 10 - Slide

Bs3. kringloop 
kringloop = Proces waarvan onderdelen steeds terug komen.

Voorb. van kringloop in het dagelijkse leven: 
Het inleveren van plastic flessen voor statiegeld zorgt ervoor dat de flessen opnieuw worden gebruikt en niet als vuil achterblijven. 

Slide 11 - Slide

De kringloop van water 
Water in zeeën en oceanen verdampt door warmte (water is gasvormig) -> water stijgt omhoog -> Hierdoor wordt het water koud -> condensatie vindt hierdoor plaats (gasvormig water verandert in vloeistof) ->water valt neer op aarde in vloeibare of vaste vorm (regen of sneeuw) -> het water komt in de rivieren terecht en stroomt terug naar de zee/oceaan -> alles begint opnieuw.  

Slide 12 - Slide

In de lucht komt koolstof voor in de vorm van koolstofdioxide.
Planten (producenten) slaan koolstof op in de vorm van glucose.
Een deel van de energierijke stoffen wordt als brandstof gebruikt bij de verbranding. Hierbij ontstaat koolstofdioxide die aan de lucht wordt afgegeven.
Koolstofdioxide uit de lucht wordt met behulp van fotosynthese omgezet in glucose.
Bij planten vindt ook verbranding plaats. Een deel van de door de fotosynthese gemaakte glucose wordt bij verbanding weer verbruikt. 
Hierbij onstaat weer koolstofdioxide in de lucht. 
Bij de verbanding van de energierijke stoffen ontstaat weer koolstofdioxide in de lucht.
Als een plant wordt gegeten door een dier, komen de energierijke stoffen (koolhydraten, eiwitten en vetten) van de plant in het dier terecht.
Glucose wordt opgeslage in een plantaardige energierijke stoffen:
Koolhydraten, vetten en eiwitten.
Planten kunnen doodgaan. De stoffen in dode resten worden opgenomen door reducenten.
Een deel van plantaardige energierijke stoffen wordt in het dier gebruikt voor de verbranding.

Een ander deel wordt gebruikt als bouwstoffen. De plantaardige energierijke stoffen worden omgezet in dierlijke energierijke stoffen.

Dierlijke energierijke stoffen zijn: koolhydraten, vetten en eiwitten.
Een deel van van de plantaardige stoffen worden niet verteerd in een dier. Deze komen via de uitwerpselen weer buiten. Het dier kan ook sterven. De stoffen in de dode resten en in de uitwerpselen van dieren worden door reducenten opgenomen.
Schimmels en bacteriën (reducenten) gebruiken het grootste deel van de opgenomen energierijke stoffen als brandstof voor de verbranding. 
koolstofkringloop (druk op '+' voor uitleg)

Slide 13 - Slide

Bs 4. piramides
voedselketen = opeenvolging van verschillende organismen die elkander opeten  

Bij iedere schakel neemt het aantal organismen af (meestal). 
Voorb. In een bos zijn er heel veel planten. Maar er zijn in vergelijking met de planten weer minder konijnen.  
voedselketen = plant -> konijn 

Slide 14 - Slide

Piramide van aantallen
De plantjes zijn de 1e schakel van de keten en de laatste schakel is de roofvogel. 
De basis van de piramide start met de 1e schakel en de top met de laatste.  

Slide 15 - Slide

Piramide van aantallen
Soms hebben de piramides van aantallen een afwijkende vorm. Bijv. Als er op een plek maar 1 boom staat waarin 100 rupsen voorkomen die de bladeren van de boom eten, dan ziet de piramide er anders uit. 

Slide 16 - Slide

Piramide van biomassa
Elk organisme draagt een bepaald aantal energierijke stoffen bij zich.
Het totale gewicht dat het organisme bij zich draagt aan energierijke stoffen noemen we biomassa.
Piramide van biomassa heeft altijd een piramidevorm.
Niet alle energierijke stoffen worden doorgegeven aan een volgend niveau, een deel is nodig voor beweging, om warm te blijven, voor voortplanting, etc. De biomassa wordt dus bij iedere schakel kleiner 

Slide 17 - Slide

Piramide van biomassa
Biomassa= de totale hoeveelheid energierijke stoffen in een  organismen.
voorb. energierijke stof = koolhydraten, vetten en eiwitten
De piramide van biomassa heeft altijd een piramide-vorm. Niet alle energierijke stoffen worden doorgegeven aan een volgend niveau, een deel is nodig voor beweging, om warm te blijven, voor voortplanting, etc

Slide 18 - Slide

Ga via magister naar de online omgeving van bio en maak de test jezelf van bs 1 t/m 4 
Weet je niet hoe je moet inloggen -> kijk naar de les van w16. 
De test jezelf staat op de site naast het balkje opdrachten. Je moet de test jezelf van iedere bassistof een voor een openen.

Heb je problemen met inloggen via maigster -> gebruik een andere browser om op internet te gaan en accepteer de cookies. (zie de brief dat naar jullie is verzonden vanuit school)

Slide 19 - Slide