§3.9 - Spelling - Hv1/ 1v (les 2) Talent

Aan het eind van de les...
... kun je de verleden tijd van zwakke werkwoorden spellen.
... kun je zelfstanduge naamwoorden die eindigen op -ie, -ee,      -(e)um en -icus in het meervoud zetten.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Aan het eind van de les...
... kun je de verleden tijd van zwakke werkwoorden spellen.
... kun je zelfstanduge naamwoorden die eindigen op -ie, -ee,      -(e)um en -icus in het meervoud zetten.

Slide 1 - Slide

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?

Slide 2 - Open question

pv-vt-zwak
Zwakke werkwoorden worden ook wel regelmatige werkwoorden of klankvaste werkwoorden genoemd: in de verleden tijd blijft de klank van de stam hetzelfde.

De persoonsvorm verleden tijd zwak (pv-vt-zwak) maak je als volgt:
enkelvoud: ik-vorm + -te of -de
meervoud: ik-vorm + -ten of -den

Slide 3 - Slide

+ -de(n) of + -te(n)?
Als je twijfelt of je -te(n) of -de(n) moet gebruiken, kun je het ezelsbruggetje ’T KoFSCHiP X gebruiken.
Is de laatste letter van de stam van het werkwoord een -t, -k, -f, -s, -ch, -p, -x dan gebruik je in de verleden tijd -te(n).
In alle andere gevallen gebruik je -de(n). 


Slide 4 - Slide

'leven' - zij leefden nog lang en gelukkig
Leg uit waarom vt mv 'leefden' wordt.

Slide 5 - Open question

Let op!
Je gebruikt dus de stam om te bepalen of je -de(n) of -te(n) moet gebruiken.
Bijvoorbeeld: verhuiz -> z -> dus: -de
Vervolgens maak je de pv-vt-zwak door -te(n) of -de(n) achter de ik-vorm tegenwoordige tijd te zetten.
Bijvoorbeeld: ik-vorm = verhuis -> verhuisde(n)

Slide 6 - Slide

Jullie ___ hem voor het prachtige cadeau.
A
bedankte
B
bedankten
C
bedankde
D
bedankden

Slide 7 - Quiz

Hij ___ al uren op de trein
A
wachte
B
wachten
C
wachtten
D
wachtte

Slide 8 - Quiz

De minister van Volksgezondheid ___ al velen malen verbetering.
A
beloofte
B
belooften
C
beloofde
D
beloofden

Slide 9 - Quiz

Ahmed en Kim ___ altijd dat jij snel zou gaan trouwen.
A
verwachten
B
verwachte
C
verwachtten
D
verwachtte

Slide 10 - Quiz

Vroeger ___ men zich niet zoveel zorgen.
A
maakde
B
maakte
C
maakden
D
maakten

Slide 11 - Quiz

Meervoud zelfstandige naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden die eindigen op -ie krijgen in het meervoud -ën of - ̈n.
- Als de klemtoon ligt op laatste lettergreep, -ie, schrijf je -ën achter het enkelvoud: knie – knieën, melodie – melodieën.

- Als de klemtoon niet op -ie ligt, schrijf je achter het enkelvoud     - ̈n: bacterie – bacteriën, kolonie – koloniën.

Slide 12 - Slide

Meervoud zelfstandige naamwoorden
 Zelfstandig naamwoorden die eindigen op -ee krijgen in het meervoud -ën: zee – zeeën, idee – ideeën, fee – feeën.

Woorden die uit het Latijn komen en eindigen op -(e)um, krijgen in het meervoud -(e)a of -s: museum – musea, datum – data.
Deze woorden mag je ook met -s schrijven in het meervoud:
museum – museums, datum – datums.

Slide 13 - Slide

Meervoud zelfstandige naamwoorden
Woorden die eindigen op -cus, krijgen in het meervoud -ci:
technicus – technici, politicus – politici, academicus – academici.

Slide 14 - Slide

Wat is de juiste meervoudsvorm van porie?
A
porieën
B
poriën

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm van idee?
A
ideën
B
ideeën

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm van centrum?
A
centra
B
centrums
C
kan allebei

Slide 17 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm van musicus?
A
musica
B
musici

Slide 18 - Quiz