§3.9 - Spelling - Hv1

§3.9 - spelling
5 april 2022
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

§3.9 - spelling
5 april 2022

Slide 1 - Slide

Aan het eind van de les...
... kun je de verleden tijd van zwakke werkwoorden spellen.
... kun je zelfstanduge naamwoorden die eindigen op -ie, -ee,      -(e)um en -icus in het meervoud zetten.

Slide 2 - Slide

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?

Slide 3 - Open question

pv-vt-zwak
Zwakke werkwoorden worden ook wel regelmatige werkwoorden of klankvaste werkwoorden genoemd: in de verleden tijd blijft de klank van de stam hetzelfde.
De persoonsvorm verleden tijd zwak (pv-vt-zwak) maak je als volgt:

enkelvoud: ik-vorm + -te of -de

meervoud: ik-vorm + -ten of -den

Slide 4 - Slide

+ -de(n) of + -te(n)?
Als je twijfelt of je -te(n) of -de(n) moet gebruiken, kun je het ezelsbruggetje ’T KoFSCHiP X gebruiken.
Is de laatste letter van de stam van het werkwoord een -t, -k, -f, -s, -ch, -p, -x dan gebruik je in de verleden tijd -te(n).
In alle andere gevallen gebruik je -de(n). 

Slide 5 - Slide

Let op!
Je gebruikt dus de stam om te bepalen of je -de(n) of -te(n) moet gebruiken.
Bijvoorbeeld: verhuiz -> z -> dus: -de
Vervolgens maak je de pv-vt-zwak door -te(n) of -de(n) achter de ik-vorm tegenwoordige tijd te zetten.
Bijvoorbeeld: ik-vorm = verhuis -> verhuisde(n)

Slide 6 - Slide

Quizje tussendoor
Hoe spel je het werkwoord in de verleden tijd?

Slide 7 - Slide

Jullie ___ hem voor het prachtige cadeau.
A
bedankte
B
bedankten
C
bedankde
D
bedankden

Slide 8 - Quiz

Hij ___ al uren op de trein
A
wachte
B
wachten
C
wachtten
D
wachtte

Slide 9 - Quiz

De minister van Volksgezondheid ___ al velen malen verbetring.
A
beloofte
B
belooften
C
beloofde
D
beloofden

Slide 10 - Quiz

Jan en Kim ___ dat jij snel gaat trouwen.
A
verwachten
B
verwachte
C
verwachtten
D
verwachtte

Slide 11 - Quiz

Vroeger ___ men zich niet zoveel zorgen.
A
maakde
B
maakte
C
maakden
D
maakten

Slide 12 - Quiz

Meervoud zelfstandige naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden die eindigen op -ie krijgen in het meervoud -ën of - ̈n.
- Als de klemtoon ligt op laatste lettergreep, -ie, schrijf je -ën achter het enkelvoud: knie – knieën, melodie – melodieën.

- Als de klemtoon niet op -ie ligt, schrijf je achter het enkelvoud     - ̈n: bacterie – bacteriën, kolonie – koloniën.

Slide 13 - Slide

Meervoud zelfstandige naamwoorden
 Zelfstandig naamwoorden die eindigen op -ee krijgen in het meervoud -ën: zee – zeeën, idee – ideeën, fee – feeën.

Woorden die uit het Latijn komen en eindigen op -(e)um, krijgen in het meervoud -(e)a of -s: museum – musea, datum – data.
Deze woorden mag je ook met -s schrijven in het meervoud:
museum – museums, datum – datums.

Slide 14 - Slide

Meervoud zelfstandige naamwoorden
Woorden die eindigen op -cus, krijgen in het meervoud -ci:
technicus – technici, politicus – politici, academicus – academici.

Slide 15 - Slide

Wat is de juiste meervoudsvorm van parodie?
A
parodiën
B
parodieën

Slide 16 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm van porie?
A
porieën
B
poriën

Slide 17 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm van idee?
A
ideën
B
ideeën

Slide 18 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm van centrum?
A
centra
B
centrums
C
kan allebei

Slide 19 - Quiz

Wat is de juiste meervoudsvorm van musicus?
A
musica
B
musici

Slide 20 - Quiz

Verwerken
Maak opdracht 3, 4, 5, 6, 7 en 11 van §3.9 spelling

Slide 21 - Slide