Oefentoets Ecologie + Mens en milieu

Oefentoets Ecologie + Mens en milieu
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefentoets Ecologie + Mens en milieu

Slide 1 - Slide

Van welke vorm van symbiose is hier sprake?
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme

Slide 2 - Quiz


Een biotische factor
Welk van de volgende voorbeelden laat zien hoe een biotische factor een organisme beïnvloedt?
A
Esdoorns groeien niet in met water doordrenkte bodem.
B
Sommige struiken groeien alleen als bosbranden hun zaden verschroeien.
C
Zalmen leven niet in ondiep, warm water.
D
Monarchvlinders komen alleen voor in gebieden waar zijdeplanten voorkomen als voedsel.

Slide 3 - Quiz

In de grafiek in de afbeelding is de dichtheid van drie verschillende algen weergegeven: in een rivier, in een riviermonding en in zee .
Welke alg heeft de breedste tolerantie voor zout?
A
soort I
B
soort II
C
soort III

Slide 4 - Quiz

In een sloot komen de volgende soorten organismen voor:
1) alg; 4) stekelbaars;
2) baars; 5) watervlo.
3) snoek;
Welke reeks kan een voedselketen van deze soorten weergeven?
A
1 – >2 –> 4 –> 5 –> 3
B
1 – >5 –> 4 –> 2 –> 3
C
5 –> 1 –> 3 –> 4 –> 2
D
5 –> 4 –> 2 –> 3 –> 1

Slide 5 - Quiz


Bodem
Vijf kenmerken van de bodem van een ecosysteem zijn:
    1) de grootte van de bodemdeeltjes;
    2) de grondwaterstand;
    3) het humusgehalte;
    4) de zuurgraad;
    5) het gehalte aan bepaalde zouten.
Welke van deze kenmerken hebben invloed op de soortensamenstelling van de levensgemeenschap in het ecosysteem?
A
kenmerken 1, 3 en 4
B
kenmerken 1, 3 en 5
C
kenmerken 2, 3, 4 en 5
D
kenmerken 1, 2, 3, 4 en 5

Slide 6 - Quiz

Er wordt gemaaid en het organische afval wordt in de sloot gegooid. Neemt hierdoor de groei van algen toe? Zijn reducenten hierbij betrokken?
A
Toename algen, reducenten zijn niet betrokken
B
Toename algen, reducenten zijn wel betrokken
C
Geen toename algen, reducenten zijn niet betrokken
D
Geen toename algen, reducenten zijn wel betrokken

Slide 7 - Quiz


BDrie uitspraken over een verspreidingsgebied (areaal) zijn:
1) Per abiotische factor bestaat er een tolerantiegebied waarin organismen kunnen voorkomen.
2) Buiten de toleratiegrenzen heerst er stress: organismen kunnen zich hier niet meer voortplanten.
3) In het vriesvak groeien geen bacteriën, de temperatuur is de beperkende factor.
A
alleen 1 is juist
B
1 en 2 zijn juist
C
2 en 3 zijn juist
D
1 en 3 zijn juist

Slide 8 - Quiz

- Is er in het voedselweb van de afbeelding hiernaast in de relatie tussen de baars en reiger sprake van concurrentie?
- Is er in dit voedselweb in de relatie tussen baars en reiger sprake van predatie?

Slide 9 - Slide

- Is er in het voedselweb van de afbeelding hiernaast in de relatie tussen de baars en reiger sprake van concurrentie?
- Is er in dit voedselweb in de relatie tussen baars en reiger sprake van predatie?
A
wel concurrentie geen predatie
B
wel concurrentie wel predatie
C
geen concurrentie geen predatie
D
geen concurrentie wel predatie

Slide 10 - Quiz

Wanneer planten en dieren sterven zonder te worden opgegeten, worden de organische stoffen opgenomen door
A
consumenten
B
eurocenten
C
reducenten
D
producenten

Slide 11 - Quiz

In het diagram is de gemiddelde CO2-concentratie in de lucht van het noordelijk halfrond gedurende de periode van 1958 t/m 2007 weergegeven. 
Duidelijk is dat er in de loop van de jaren een stijging heeft plaatsgevonden van de CO2-concentratie van de lucht. 
Bovendien vallen in de grafiek de jaarlijkse schommelingen op. 
Enkele processen zijn: 1 verbranding van fossiele brandstoffen, 2 fotosynthese. Welk van deze processen kan of welke kunnen bijdragen aan de jaarlijkse schommelingen van de CO2-concentratie van de lucht?

Slide 12 - Slide

Enkele processen zijn: 1 verbranding van fossiele brandstoffen, 2 fotosynthese. Welk van deze processen kan of welke kunnen bijdragen aan de jaarlijkse schommelingen van de CO2-concentratie van de lucht?
A
Geen van deze processen
B
Alleen proces 1
C
Alleen proces 2
D
De processen 1 en 2

Slide 13 - Quiz

Wat kan er in het kader van duurzaamheid beter gevoerd worden; een organisme van een laag of hoog trofisch niveau?
A
laag
B
hoog

Slide 14 - Quiz

In een interview in het tijdschrift "De Boerderij" zegt een boer onder andere het volgende:
"De prijsdaling van tarwe wordt niet langer gecompenseerd door een stijging van de opbrengsten. Ik strooi op tarwe per jaar in drie keer 180 kg stikstofhoudende kunstmest per hectare en spuit als regel drie keer tegen schimmelziekten. De opbrengst stijgt niet meer, de grond en het klimaat zijn de beperkende factoren geworden. Ik blijf trouwens wel zoeken naar productievere rassen".
Stikstof wordt door tarwe vooral gebruikt om daarmee een bepaald type organische stoffen op te bouwen. Welke organische stoffen zijn dat?

Slide 15 - Slide


Stikstof wordt door tarwe vooral gebruikt om daarmee een bepaald type organische stoffen op te bouwen. Welke organische stoffen zijn dat?
A
Eiwitten
B
Koolhydraten
C
Vetten

Slide 16 - Quiz

Drie typen veeteeltbedrijven zijn:
1 een gemengd bedrijf (akkerbouw en veeteelt), waar het voedsel voor het vee op het bedrijf zelf wordt verbouwd,
2 een veeteeltbedrijf, waar het vee 's zomers in de wei graast en 's winters voornamelijk wordt gevoed met hooi van het eigen grasland,
3 een veemesterij, waar het vee wordt gevoerd met geïmporteerd voedsel.
Welk van deze bedrijven draagt bij een gelijk aantal dieren het meest bij aan het mestoverschot?

Slide 17 - Slide

Drie typen veeteeltbedrijven zijn:
1 een gemengd bedrijf (akkerbouw en veeteelt), waar het voedsel voor het vee op het bedrijf zelf wordt verbouwd,
2 een veeteeltbedrijf, waar het vee 's zomers in de wei graast en 's winters voornamelijk wordt gevoed met hooi van het eigen grasland,
3 een veemesterij, waar het vee wordt gevoerd met geïmporteerd voedsel.
Welk van deze bedrijven draagt bij een gelijk aantal dieren het meest bij aan het mestoverschot?
A
Een bedrijf van type 1
B
Een bedrijf van type 2
C
Een bedrijf van type 3

Slide 18 - Quiz

De populatiedichtheid is onderheving aan terugkoppeling.
Sleep de invloeden naar de juiste plek in het terugkoppelings-schema
afname van predatie
afname van voedselbeschikbaarheid
toename van concurrentie
toename van draagkracht van het ecosysteem

Slide 19 - Drag question

Sleep de afbeeldingen naar de bijbehorende omschrijving
Intra- en interspecifieke concurrentie
Kijk naar de term!
Met specifiek wordt in dit geval bedoeld: de soort.
intra = in 
inter = tussen
Wat betekent intraspecifiek en interspecifiek?
intraspecifieke concurrentie
interspecifieke concurrentie

Slide 20 - Drag question

De populatiegrootte is afhankelijk van een aantal factoren. 
Sleep de termen naar de juiste plaats in het schema.
populatiegrootte
immigratie
sterftecijfer
geboortecijfer
emigratie

Slide 21 - Drag question