RB1 A0A2 24 februari 2022


Wat gaan we vandaag doen?
onregelmatige werkwoorden hoofdstuk 5
scheidbare werkwoorden
introductie hoofdstuk 6
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson


Wat gaan we vandaag doen?
onregelmatige werkwoorden hoofdstuk 5
scheidbare werkwoorden
introductie hoofdstuk 6

Slide 1 - Slide

De slang ..................... zich niet. (bewegen, verleden tijd)
A
gebewoog
B
beweegde
C
bewoog
D
Bewogende

Slide 2 - Quiz

De president heeft zich duidelijk over dit onderwerp ................... (uitspreken, voltooide tijd)
A
uitgesproken
B
uitgespreekt
C
spreekt uit
D
uitspreken

Slide 3 - Quiz

Hebben jullie die vraag wel goed ....................? (begrijpen, voltooide tijd)
A
gebegrepen
B
begrijpt
C
gebegrijpt
D
begrepen

Slide 4 - Quiz

De senaat ............... zich morgen ............... over de maatregelen. (uitspreken, tegenwoordige tijd)
A
uit, spreekt
B
uitspreekt, van
C
spreekt, uit
D
uit, spreken

Slide 5 - Quiz

Artsen Zonder Grenzen .................. nauw .................. met de lokale dokters. (samenwerken, verleden tijd)
A
samen, gewerkt
B
werkten, samen
C
werkte, samen
D
samen, werkten

Slide 6 - Quiz

Ik heb Simon een fles water ................. (meegeven, voltooide tijd)
A
gemeegeven
B
meegegeven
C
gemeegeeft
D
gafdemee

Slide 7 - Quiz

In welk jaar ................. jouw zus .................? (afstuderen, verleden tijd)
A
af, gestudeerd
B
studeerde, af
C
studeerte, af
D
af, studeerd

Slide 8 - Quiz

Mijn moeder ................. mij vaak wat geld .............., toen ik nog geen baan had. (meegeven, verleden tijd)
A
gaf, mee
B
mee, gaven
C
gegeven, mee
D
mee, gegaven

Slide 9 - Quiz

Poehhh, die wedstrijd ............... niet ................! (meevallen, verleden tijd)
A
valde, mee
B
mee, valde
C
viel, mee
D
mee, viel

Slide 10 - Quiz

Wil jij het pakketje ...................? (aanpakken, tegenwoordige tijd)
A
pakte, aan
B
pakken, aan
C
aangepakt
D
aanpakken

Slide 11 - Quiz

Barbara ................ vroeger ............... met criminelen. (omgaan, verleden tijd)
A
om, gaande
B
gingen, om
C
om, ging
D
ging, om

Slide 12 - Quiz



Hoofdstuk 6
Naar het museum

Slide 13 - Slide

kunst

Slide 14 - Mind map

theater

Slide 15 - Mind map

dans

Slide 16 - Mind map

concert

Slide 17 - Mind map

museum

Slide 18 - Mind map

literatuur

Slide 19 - Mind map

architectuur

Slide 20 - Mind map

film

Slide 21 - Mind map