Het voltooid deelwoord (das Partizip)

Het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord (das Partizip) wordt gebruikt om iets
te beschrijven, dat al gebeurd is. 
Voorbeeld: Ik heb huiswerk gemaakt
                        Ich habe Hausaufgaben gemacht
1 / 16
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord (das Partizip) wordt gebruikt om iets
te beschrijven, dat al gebeurd is. 
Voorbeeld: Ik heb huiswerk gemaakt
                        Ich habe Hausaufgaben gemacht

Slide 1 - Slide

Het voltooid deelwoord
Hoofdregels:

Voorbeeld: machen → mach → gemacht

Eindigt de stam op een -t of -d, dan krijg je in het 
voltooid deelwoord i.p.v. -t, -et

Voorbeeld: reden → red → geredet




ge+
stam+
t
ge+
stam+
et

Slide 2 - Slide

Het voltooid deelwoord
Begint een werkwoord met be- of ver-, dan krijg je bij het 
voltooid deelwoord niet ge+stam+t, maar stam+t.

Voorbeeld: besorgen → besorg → besorgt
                        versorgen → versorg → versorgt
Eindigt een werkwoord op -ieren, dan dan krijg je bij het 
voltooid deelwoord ook nu niet ge+stam+t, maar stam+t.

Voorbeeld: fotografieren → fotografier → fotografiert




ge+
stam+
t
ge+
stam+
t

Slide 3 - Slide

Uitzonderingen!
Bij sterke/onregelmatige werkwoorden moet je het 
voltooid deelwoord (das Partizip) uit je hoofd leren. 
Deze kom je regelmatig tegen in de woordenlijst!
Voorbeeld: sein → gewesen
                        schreiben → geschrieben


Slide 4 - Slide

Ich habe euch das gestern (sagen)!
A
sagt
B
versagt
C
gesagen
D
gesagt

Slide 5 - Quiz

Ich habe guten Wein (importieren).
A
importier
B
importiertet
C
importiert
D
geimportiert

Slide 6 - Quiz

Ich habe meine Katze (versorgen)
A
versorg
B
geversorgt
C
versorgt
D
versorget

Slide 7 - Quiz

Wir wurden gestern (spionieren).
A
spioniert
B
gespionieren
C
gespioniert
D
spionieren

Slide 8 - Quiz

Er hat die Katze (versorgen).

Slide 9 - Open question

Wir haben zusammen Minecraft (spielen).

Slide 10 - Open question

Mit wem hast du (telefonieren).

Slide 11 - Open question

Ich habe mit ihr (reden).

Slide 12 - Open question

Du hast meine E-Mail noch nicht (antworten).

Slide 13 - Open question

Ich habe die Reise (annullieren)

Slide 14 - Open question

genommen
geschrieben
gefunden
gegangen
gekommen
1. Haben Sie die Rechnung schon ... ?
2. Meine Eltern sind zu Besuch ... 
3. Wir haben 30 Flaschen Fanta ...
4. Hast du die Teller in der Küche ... ?
5. Ulli ist gestern ins Restaurant ...

Slide 15 - Drag question

Hoe goed begrijp jij deze
grammatica?
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll