Les 4 - Herhalen voor toets

1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm
De persoonsvorm vind je door het volgende te doen:
  1. Verander de tijd in de zin (tegenwoordig of verleden). Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
  2. Verander de personen in de zin (enkelvoud of meervoud). Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
  3. Bij een enkelvoudige zin (zin met maar 1 persoonsvorm), kun je ook een vraagzin maken. De persoonsvorm komt dan voorop te staan  

Slide 2 - Slide

Gezegde
Alle werkwoorden in de zin.

Slide 3 - Slide

Onderwerp
Het onderwerp is de persoon in de zin die iets doet. Het onderwerp vind je op de volgende manier:

Wie/wat + gezegde = onderwerp

Slide 4 - Slide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp hangt altijd samen met het onderwerp en het gezegde in de zin. Het lijdend voorwerp zit niet altijd in de zin. Je vindt het lijdend voorwerp op de volgende manier:

Wat/wie + onderwerp + gezegde = lijdend voorwerp

Slide 5 - Slide

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp (mv) hangt samen met de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde (naamwoordelijk of werkwoordelijk) en het lijdend voorwerp.
In een zin kan maar één meewerkend voorwerp staan.
Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een meewerkend voorwerp heeft.


Slide 6 - Slide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp kan alleen voorkomen als er een lijdend voorwerp in de zin staat, maar er hoeft geen meewerkend voorwerp in de zin te staan.

Het meewerkend voorwerp begint altijd met aan of voor. Soms staat dit niet in de zin, maar dan kun je dit er altijd voorplaatsen.

Slide 7 - Slide

Hoe vind je het mwv?
  1.  Zoek de persoonsvorm (pv).
  2. Zoek het gezegde (gez).
  3. Zoek het onderwerp (o)
  4. Zoek het lijdend voorwerp (lv).
  5. Zoek het meewerkend voorwerp: stel de vraag aan wie / Voor wie + het onderwerp + gezegde + lijdend voorwerp.

Slide 8 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Er kunnen ook meerdere bijwoordelijke bepalingen (bwb) in een zin staan.

Bijwoordelijke bepalingen (bwb) zijn makkelijk te vinden, we noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt na het benoemen, noem je bwb. Bijwoordelijke bepalingen zijn vaak plaatsen of tijden, maar het kan van alles zijn. Let op dat je wel eerst alle andere stappen doorloopt, als laatste mag je pas de bijwoordelijke bepalingen gaan benoemen!

Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op de volgende vragen: waar, wanneer, waarom, waarmee, waardoor, hoe en hoeveel.

Slide 9 - Slide

Voorbeeld
Vorige week wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen bij de boekhandel voor de jarige juf.
pv: wilden
zinsdelen maken
wwg: wilden gaan kopen
ow: wie/wat wilden gaan kopen?: Bart, Kees en Ben
lv: wie/wat wilden Bart, Kees en Ben gaan kopen?: een cadeaubon
mv: voor wie wilden Bart, Kees en Ben een cadeaubon gaan kopen?: voor de jarige juf
bwb:vorige week, bij de boekhandel

Slide 10 - Slide

Volgende week toets
Deze lessonup daarvoor leren.

Oefenen met ontleden?
1. https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/zinsdelen/
2. https://www.jufmelis.nl/zinsontleding

Slide 11 - Slide