werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde + onderwerp + soorten werkwoorden

timer
15:00
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

timer
15:00

Slide 1 - Slide

Ontleed de volgende zin

Volgens de commissaris zou de oplichter met de noorderzon vertrokken zijn.


Slide 2 - Slide

Onderwerp
De doener in de zin of degene die 'is'.


Door de regen loop ik naar huis.
Ik loop door de regen naar huis.
Ik ben jarig vandaag.
Vandaag ben ik jarig.

Slide 3 - Slide

Onderwerp en congruentie
Wat is dat ook alweer? Denk aan de relatie tussen onderwerp en persoonsvorm.

Slide 4 - Slide

Lastige onderwerpen
Het is mooi weer: loos onderwerp

Er zijn veertig mensen op het feest: plaatsonderwerp

Er stond een agent voor het consulaat/ Er stonden agenten voor het consulaat.
Er = plaatsonderwerp, een agent/agenten is 'getalsonderwerp'

Slide 5 - Slide

ontleedvolgorde
Onderstreep de persoonsvorm
Hak de zin in stukken.
En dan ontleden in de volgende volgorde:
1.pv (persoonsvorm)
2.ow (onderwerp)
3.wg of ng (werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde)
4.lv (lijdend voorwerp)
5.mv (meewerkend voorwerp)
6. bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Slide

0

Slide 7 - Video

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (of wg) bestaat uit de persoonsvorm en alle andere werkwoorden uit de zin.

voorbeeld:
Ik  heb  een jas  gekocht    (iemand of iets doet)


Slide 8 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde: iemand of iets is.

Het naamwoordelijk gezegde (of ng) bestaat uit twee delen:

- het werkwoordelijk deel met alleen werkwoorden.
- het naamwoordelijk deel (zegt iets over het onderwerp)

De mensen | zijn | aardig. (werkwoordelijk deel = zijn, naamwoordelijk deel = aardig, NG= zijn aardig)

Slide 9 - Slide

NG bestaat uit twee onderdelen
De man wordt ziek   (iemand of iets is, dus naamwoordelijk gezegde)

werkwoordelijk deel: wordt 
naamwoordelijk deel: ziek (zegt iets over het onderwerp)


Slide 10 - Slide

Soorten werkwoorden
Learnbeat: 2.2 B opgave 11 t/m 15
2.2 H (extra oefening)

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Kies je eigen route vrijdag
1. Extra uitleg: voorin het lokaal, daarna stap 2 en verder
2. Learnbeat: 2.2 H  (soorten werkwoorden)
3. Vind je het NG nog lastig?  Ga verder met 14.5 C en daarna 14.5 F.
4. Wil je verder oefenen met soorten werkwoorden? Maak dan 2.2 H (extra oefening).
5. Klaar? Ga dan toepassen bij 2.2 C.




Slide 13 - Slide

Kies je eigen route
1. Extra uitleg: voorin het lokaal, daarna stap 2 en verder
2. Je kan direct aan de slag met het NG en lastige onderwerpen: maak 2.1 A + B en
12.2 E, in elk geval opgave 1 t/m 12 
3. Veel fouten? Maak de rest ook van 12.2 E ook.
4. Snap je het NG en de lastige onderwerpen? Maak dan een keuze uit 12.2 , B, C, D, F, G, H (is herhaling van vorig jaar)



Slide 14 - Slide