Homoniemen en homofonen

Vandaag
SCHRIJVEN

homofonen en homoniemen
vaktaal 
Nederlands
Trede 14
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vandaag
SCHRIJVEN

homofonen en homoniemen
vaktaal 
Nederlands
Trede 14

Slide 1 - Slide

Lesprogramma
  1. Terugblik vorige les
  2. Uitleg trede 14
  3. Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Objectief/ subjectief
Wat weet je hier nog van?

Slide 3 - Open question



Aan het eind van deze les...
  • ken je de begrippen homofoon en homoniem
  • kun je herkennen en uitleggen wat homofonen en homoniemen zijn.

  • kun je zelfstandig zinnen maken waarin je homofonen en homoniemen goed gebruikt.
  • weet je wat vaktaal is en kun je hier voorbeelden van noemen
Leerdoelen

Slide 4 - Slide

Wat weet je nog?
  • synoniem
  • samenstelling

Hier volgen 3 vragen over!

Slide 5 - Slide

Geef een voorbeeld van een synoniem bij de volgende 3 woorden:
Docent / trottoir/ correct

Slide 6 - Open question

Vandaag leer je wat een homoniem en een homofoon zijn.
Wat denk je nu al als je naar de delen van de woorden kijkt?

Slide 7 - Open question

Homofoon

Een woord dat hetzelfde klinkt, maar dat je anders schrijft en dat iets anders betekent.
Homo = zelfde

Foon =klank


hard - hart 

wei - wij

Leiden - lijden

Zei - zij

ligt - licht


Slide 8 - Slide

Homoniem
Eén woord met meerdere betekenissen, je schrijft het woord op dezelfde wijze, maar het kan iets anders betekenen. 

bank
bloem
bal
lijn

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Homofoon

Slide 11 - Slide

Homoniemen: watje, bank, pad
Maak met twee van deze woorden een kloppende zin waarin de verschillende betekenis duidelijk wordt.

Slide 12 - Open question

Homofoon: Licht/ligt, eis/ijs, rat/rad, wij/wei
Opdracht: maak met beide woorden een kloppende zin waarin de betekenis duidelijk wordt.
Kies twee voorbeelden.

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Slide

Vandaag leer je wat vaktaal (vakjargon) is.
Wat denk je nu al als je naar dit woord kijkt?

Slide 15 - Open question

Wat is vaktaal?
  • Elk bedrijf kent verschillende woorden die bij het vak hoort. Dit noem je vaktaal. 
  • Door de vaktaal begrijpen de werknemers elkaar. 
  • Zo hebben bouwvakkers het over verschillende gereedschappen en kassamedewerkers het bijvoorbeeld over verschillende barcodes. .  

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

En een fringe?

Slide 20 - Slide

Vaktaal 
Elk beroep heeft woorden die speciaal bij dat vak horen. Zulke woorden noem je vaktaal. 


Vaktaal van de kapper: permanenten, touperen, krulsterkte.  

Vaktaal van een automonteur:
brug, cilinder, carrosserie.  

Vaktaal van een arts:
diagnose, fractuur, infectie.

Slide 21 - Slide

Wat is vaktaal van een bakker/ kok? Noteer 2 woorden

Slide 22 - Open question

Bij welk beroep hoort deze vaktaal?
belofte/ eed, bewijs, bezwaar, hoger beroep, hechtenis

Slide 23 - Open question

Bij welk beroep hoort deze vaktaal?
prognose, patiënt, dossier, scan, tensie meten

Slide 24 - Open question

Schrijf 2 dingen op die je deze les hebt geleerd

Slide 25 - Open question



Aan het eind van deze les...
  • ken je de begrippen homofoon en homoniem
  • kun je herkennen en uitleggen wat homofonen en homoniemen zijn.

  • kun je zelfstandig zinnen maken waarin je homofonen en homoniemen goed gebruikt.
  • weet je wat vaktaal is en kun je hier voorbeelden van noemen
Leerdoelen

Slide 26 - Slide

Aan de slag!
  • Trede 14 SCHRIJVEN

Slide 27 - Slide