Oefenen voor de toets

Toets grammatica blok 5
In deze les oefen je met:
  • Zinsontleding
  • woordsoort benoemen 
  • Hoofd- en bijzin
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Toets grammatica blok 5
In deze les oefen je met:
  • Zinsontleding
  • woordsoort benoemen 
  • Hoofd- en bijzin

Slide 1 - Slide

Vaste volgorde
  1. Persoonsvorm
  2. ww gezegde
  3. onderwerp
  4. lijdend voorwerp
  5. meewerkend voorwerp
  6. bijwoordelijke bepaling

Slide 2 - Slide

Vandaag gaan we de toets oefenen .
PV=
A
gaan
B
oefenen
C
gaan oefenen

Slide 3 - Quiz

Vandaag gaan we de toets oefenen.
wwg=
A
gaan
B
gaan oefenen
C
we
D
vandaag

Slide 4 - Quiz

Vandaag gaan we de toets oefenen .
Ond=
A
Vandaag
B
we
C
de toets

Slide 5 - Quiz

Vandaag gaan we de toets oefenen.
LV=
A
Vandaag
B
de toets
C
we

Slide 6 - Quiz

Vandaag gaan we de toets oefenen.
mwv=
A
vandaag
B
we
C
er is geen mwv

Slide 7 - Quiz

Vandaag gaan we de toets oefenen.
bwb=
A
vandaag
B
gaan
C
we
D
oefenen

Slide 8 - Quiz

Ik heb mijn moeder rozen gegeven voor haar verjaardag.
PV=
A
gegeven
B
heb
C
Ik
D
heb gegeven

Slide 9 - Quiz

Ik heb mijn moeder rozen gegeven voor haar verjaardag.
WWG=
A
heb
B
heb gegeven
C
ik
D
rozen

Slide 10 - Quiz

Ik heb mijn moeder rozen gegeven voor haar verjaardag.
Ond=
A
rozen
B
moeder
C
ik
D
verjaardag

Slide 11 - Quiz

Ik heb mijn moeder rozen gegeven voor haar verjaardag.
LV=
A
Ik
B
rozen
C
mijn moeder
D
verjaardag

Slide 12 - Quiz

Ik heb mijn moeder rozen gegeven voor haar verjaardag.
mwv=
A
Ik
B
Mijn moeder
C
voor haar verjaardag
D
Er is geen mwv

Slide 13 - Quiz

Ik heb mijn moeder rozen gegeven voor haar verjaardag.
bwb=
A
Voor haar verjaardag
B
mijn moeder
C
Er is geen bwp

Slide 14 - Quiz

Woordsoorten benoemen
Ieder woord in de zin heeft een naam.
  1. Lidwoord
  2. znw
  3. bnw
  4. ww
  5. voorzetsel
  6. pers. vnw
  7. bez.vnw

Slide 15 - Slide

Welke lidwoorden ken je?

Slide 16 - Open question

Een bnw zegt iets over een znw.
A
juist
B
niet juist

Slide 17 - Quiz

De blauwe auto is van mij.
De=
A
lw
B
bnw
C
znw
D
ww

Slide 18 - Quiz

De blauwe auto is van mij.
Blauwe=
A
lw
B
znw
C
bnw
D
voorzetsel

Slide 19 - Quiz

De blauwe auto is van mij.
Auto=
A
lw
B
ww
C
znw
D
bnw

Slide 20 - Quiz

De blauwe auto is van mij.
Is=
A
lw
B
ww
C
znw
D
voorzetsel

Slide 21 - Quiz

De blauwe auto is van mij.
Van=
A
lw
B
znw
C
bnw
D
voorzetsel

Slide 22 - Quiz

De blauwe auto is van mij.
Mij=
A
bez. vnw
B
pers.vnw
C
bnw
D
znw

Slide 23 - Quiz

Voorzetsels

Slide 24 - Mind map

Heerenveen =
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Quiz

Noem een zelfstandig
naamwoord

Slide 26 - Mind map

Uit de mooie school. De juiste volgorde is:
A
voorzetsel, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord
B
lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord
C
voorzetsel, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord

Slide 27 - Quiz

Waar staat het bijvoeglijk naamwoord meestal?
A
achter het zelfstandig naamwoord
B
voor het zelfstandig naamwoord

Slide 28 - Quiz

De
verkoper
glimlacht
Werkwoord
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord

Slide 29 - Drag question

hoofdzin - bijzin

Slide 30 - Slide

Welke onderdelen?
Jan heeft goed geleerd, waardoor hij een goed cijfer zal behalen.
A
Hoofdzin + Hoofdzin
B
Bijzin + Hoofdzin
C
Hoofdzin + Bijzin
D
Bijzin + Bijzin

Slide 31 - Quiz

Stijn draagt de tas en James loopt met de hond.
A
bijzin, hoofdzin
B
bijzin, bijzin
C
hoofdzin, bijzin
D
hoofdzin, hoofdzin

Slide 32 - Quiz

Welke onderdelen?
Toen ik naar huis ging, fietste ik ontzettend hard, waardoor ik snel thuis was.
A
Hoofdzin + hoofdzin + Hoofdzin
B
Hoofdzin + Hoofdzin + Bijzin
C
Bijzin + Hoofdzin + Bijzin
D
Bijzin + Bijzin + Hoofdzin

Slide 33 - Quiz

Nog 1 keertje dan
Denk aan de volgorde!

Slide 34 - Slide

Ontleed de volgende zin.
Hij reed de auto naar de vluchtstrook.

Slide 35 - Open question

Ontleed de volgende zin:
De jongens willen morgen op de fiets naar school gaan.

Slide 36 - Open question

Ontleed de volgende zin.
Met de handrem stopte hij de auto.

Slide 37 - Open question

Benoem de onderstreepte woordsoorten.

Slide 38 - Open question

Ik wil wel werken, maar ik ga me niet moe maken.
Hoofdzin/ hoofdzin? Hoofdzin/bijzin?

Slide 39 - Open question

De oude man zit op de kruk, omdat hij moe is.
A
bijzin, bijzin
B
hoofdzin, hoofdzin
C
bijzin, hoofdzin
D
hoofdzin, bijzin

Slide 40 - Quiz