NN6 V3 - De Brug Lezen

Welkom V3K! 
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en pak je spullen erbij.
  • leesboek
  • NN + schrift
  • agenda en etui
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom V3K! 
Ga alvast zitten volgens de plattegrond en pak je spullen erbij.
  • leesboek
  • NN + schrift
  • agenda en etui

Slide 1 - Slide

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • Check handleiding
  • Herhalen theorie 2hv (De Brug - Lezen)
  • Bijbehorende opdrachten maken 



Slide 3 - Slide

Deze les
Herhalen theorie leesvaardigheid HV2

Aan het eind van de les:
  • weet je wat kernzinnen zijn en kun je deze herkennen;
  • kun je hoofd- en bijzaken herkennen in een tekst;
  • kun je de volgende tekstverbanden herkennen in een tekst: chronologisch, concluderend, doel-middel, oorzakelijk, opsommend, redengevend, samenvattend, tegenstellend, toegevend, toelichtend, vergelijkend en voorwaarderlijk verband.

Slide 4 - Slide

Huiswerk V3K
Vrijdag 22 september:
Leesboek mee
De Brug Lezen, opdr 1 + 2 




Slide 5 - Slide

Herhaling De Brug Lezen
Hoofdzaken: de belangrijkste informatie uit de tekst. De hoofdzaken vind je vaak op voorkeursplaatsen (inleiding en slot van de tekst).
Bijzaken: de minder (of niet) belangrijke informatie uit de tekst.

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin. De kernzin is meestal de eerste of laatste zin van de alinea. 

Als je de tekst moet onthouden, kun je de hoofdzaken in een schema zetten of in een samenvatting.


Slide 6 - Slide

Herhaling De Brug Lezen
Tekstverbanden en signaalwoorden

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Die samenhang wordt een tekstverband genoemd. 

Er zijn verschillende tekstverbanden. 


Slide 7 - Slide

Herhaling De Brug Lezen
  • Opsommend verband: zaken die bij elkaar horen, worden na elkaar genoemd. 
Zorg er ten eerste voor dat je een vast bedrag aan zakgeld krijgt. Spreek verder af hoe vaak je het geld krijgt. Spreek ook af wat je van het geld moet betalen.
           Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook, (nog) verder, ten slotte                      Of te herkennen aan een dubbele punt(:), liggende streepjes (-), getallen (1, 2, 3) of dots (*).


  • Tegenstellend verband: er worden zaken genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn. Veel jongeren willen graag wat bijverdienen, maar er is dit jaar niet veel werk te vinden.
            Signaalwoorden: tegenover, maar, hoewel, echter, toch, daarentegen, aan de ene kant ...                  aan de andere kant.


Slide 8 - Slide

Tekstverband
Uitleg
Signaalwoorden
chronologisch verband
Beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.
vroeger, later, nu eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort; ook jaartallen en data 
concluderend verband
Er wordt een conclusie getrokken uit eerdere informatie in de tekst. 
dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al
doel-middelverband
Geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
oorzakelijk verband
Laat zien waardoor iets gebeurt (buiten iemands wil)
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 9 - Slide

Tekstverband
Uitleg
Signaalwoorden
redengevend verband
Geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij
samenvattend verband
Er wordt een verkorte weergave van informatie uit de teksten gegeven.
kortom, samengevat, met andere woorden, al met al
toelichtend verband
Er wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.
bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou
vergelijkend verband
Laat een verschil of overeenkomst zien. 
in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals - ook de vergrotende trap: meer/groter/beter enz. dan

Slide 10 - Slide

Tekstverband
Uitleg
Signaalwoorden
toegevend verband
Een andere kant van de zaak wordt aangegeven.
ook al, zij het (dat), weliswaar, (al) hoewel, ofschoon, desondanks, niettemin
voorwaardelijk verband
Maakt duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt. 
als (... dan), indien, tenzij, wanneer, mits

Slide 11 - Slide

Opdracht 1
We lezen samen tekst 1 en 2 (blz. 259/260) en we geven antwoord op de vragen van opdr. 1.

  • Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 12 - Slide

Opdracht deze les
Lees hierna zelfstandig tekst 3. Markeer signaalwoorden, moeilijke woorden, etc. 
Geef vervolgens antwoord op de vragen van opdr. 2.

Werk zoveel mogelijk zelfstandig. Je mag zachtjes overleggen met degene naast je.

Klaar? 
Kies uit: lezen in je leesboek

timer
15:00

Slide 13 - Slide

Huiswerk V3K
Vrijdag 22 september:
Leesboek mee
De Brug Lezen, opdr 1 + 2 




Slide 14 - Slide