R: Ik weet wanneer een persoonsvorm eindigt op een -d, -t of -dt.
T1: Ik kan zien of een persoonsvorm op een juiste manier in een zin is geschreven.
T2: Ik kan in een zin een passende persoonsvorm eindigend op -d, -t, en -dt invullen.
I: Ik kan zelf zinnen maken met een gegeven persoonsvorm die eindigt op -d, -t, -dt.