woensdag 19 mei

Woensdag 19 mei 2021
09.00 - 09.15 uur Inloop
13.00 - 14.00 uur Rekenen
09.15 - 10.15 uur Sport
14.00 - 14.30 uur Luisteren
10.15 - 10.30 uur Pauze
14.30 - 15.00 uur Woordenschat
Woorden thema 9 Technologie

10.30 - 11.30 uur Burgerschap
'Laat je stem horen', les 3 (Invloed)
11.30 - 12.30 uur Spreken
12.30 - 13.00 uur Pauze
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woensdag 19 mei 2021
09.00 - 09.15 uur Inloop
13.00 - 14.00 uur Rekenen
09.15 - 10.15 uur Sport
14.00 - 14.30 uur Luisteren
10.15 - 10.30 uur Pauze
14.30 - 15.00 uur Woordenschat
Woorden thema 9 Technologie

10.30 - 11.30 uur Burgerschap
'Laat je stem horen', les 3 (Invloed)
11.30 - 12.30 uur Spreken
12.30 - 13.00 uur Pauze

Slide 1 - Slide

Burgerschap
Wat waren rechten en plichten ook alweer?

We leren wat je kunt doen om iets te veranderen en wat het 'recht op meningsuiting' is.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Welke woord hoort er NIET bij?
A
beslissen
B
de invloed
C
volgen
D
bepalen

Slide 4 - Quiz

Welke woord hoort er NIET bij?
A
protesteren
B
de media
C
actie voeren
D
strijden

Slide 5 - Quiz

Welke woord hoort er NIET bij?
A
de werkgever
B
de politicus
C
de bestuurder
D
de Tweede Kamer

Slide 6 - Quiz

Welke woord hoort er NIET bij?
A
stemmen
B
samenwerken
C
kiezen
D
je stem laten horen

Slide 7 - Quiz

Welke manier hoort bij dit doel:
"Samenwerken aan een plan"
A
ga protesteren
B
ga naar de media
C
ga bij een actiegroep
D
maak contact met de politiek

Slide 8 - Quiz

Welke manier hoort bij dit doel:
"Je plan bekendmaken via krant, tv of internet"
A
start een burgerinitiatief
B
ga naar de media
C
ga bij een actiegroep
D
maak contact met de politiek

Slide 9 - Quiz

Welke manier hoort bij dit doel:
"Laten zien dat je het ergens niet mee eens bent"
A
ga protesteren
B
ga naar de media
C
ga bij een actiegroep
D
maak contact met de politiek

Slide 10 - Quiz

Welke manier hoort bij dit doel:
"Je plan presenteren"
A
start een burgerinitiatief
B
ga naar de media
C
ga bij een actiegroep
D
maak contact met de politiek

Slide 11 - Quiz

Schrijf een tekst
1. Wat zou jij willen veranderen in jouw woonplaats of provincie?

2. Waarom vind je het nodig dat de politiek hier iets aan doet?

3. Hoe zou je je stem willen laten horen?

Slide 12 - Slide

Vrije meningsuiting
Welke kenmerken van vrije meningsuiting staan er in het gedicht? Zet daar een streep onder.

Schrijf jouw mening: is vrije meningsuiting belangrijk? Waarom wel of waarom niet? Is het een recht voor mensen?

Slide 13 - Slide

Wat betekent het woord 'toestaan' in het gedicht?
A
Dat je goed moet opletten wat je zegt.
B
Iets weer heel snel vergeten.
C
Zeggen dat iets mag.

Slide 14 - Quiz

Wat is een ander woord voor 'toestaan'?
A
afkeuren
B
goedkeuren
C
vechten

Slide 15 - Quiz

Wat betekent het woord 'het ideaal' in het gedicht?
A
Als je het ergens mee eens bent.
B
Een situatie die heel goed en fijn is.
C
Iets waar je je niet prettig bij voelt.

Slide 16 - Quiz

Wat betekent 'daar gaan jaren overheen' in het gedicht?
A
Dat iets heel snel gaat.
B
Dat je niet weet hoe lang het gaat duren.
C
Dat het een hele tijd gaat duren.

Slide 17 - Quiz

Tussendoor
Over 100 jaar…
Maak de zin af. En noem alle eerdere zinnen...

Bijvoorbeeld:
Over 100 jaar reizen we alleen nog met het vliegtuig.


Slide 18 - Slide

Pauze
    Pauze 
timer
30:00

Slide 19 - Slide

Rekenen
Je werkt in je werkboek.
In het werkboek staat soms een opdracht of een uitlegfilm die je moet maken/bekijken op je laptop.


Slide 20 - Slide

Jeugdjournaal
We kijken het Jeugdjournaal. Luister naar meneer Joost. Klopt de stelling?

Slide 21 - Slide

intelligent
  • als je dingen snel begrijpt en slim bent;
  • hoeft niet altijd te gaan om leren, je kan ook op andere gebieden intelligent zijn (sociaal);
  • Zin: Je kan intelligent zijn op verschillende gebieden. Ik kan goed rekenen en kan zeggen dat ik op rekengebied intelligent ben.

Slide 22 - Slide

het doel
  • iets wat je wilt bereiken;
  • een doel voor je leven, maar ook een doel voor de dag (doel voor over een lange tijd en doel voor over een korte tijd);
  • Zin: Mijn doel is om een goede studie te volgen, zodat ik later een goede baan kan krijgen.
  • Zin: Mijn doel voor vandaag is om geen ruzie te maken.

Slide 23 - Slide

het middel
  • iets wat je gebruikt om een doel te bereiken;
  • iets wat je gebruikt om je te helpen een probleem op te lossen;
  • Zin: Het rekenmachine is een middel wat je kan gebruiken bij wiskunde.
  • Zin: Om mijn doel te bereiken, moet ik verschillende middelen gebruiken. Bijvoorbeeld mijn talent voor studeren.

Slide 24 - Slide

de trend
  • iets wat op dit moment actueel is;
  • de richting waar iets naar toe gaat;
  • zin: Kan jij mij vertellen wat op dit moment de trend is als het om kleding gaat?
  • zin: De trend op het gebied van mobiele telefoons is dat deze steeds dunner worden.

Slide 25 - Slide

het onderscheid
  • dat waarin iemand of iets niet hetzelfde is als iets of iemand anders;
  • Synoniem: het verschil;
  • Tegenstelling: de overeenkomst
  • zin: Het onderscheid tussen jou en mij is dat ik niet veel aan sport doe en jij wel.

Slide 26 - Slide

In welke zin wordt het goede voorbeeld gegeven van het woord:
het onderscheid
A
Deze twee zusjes hebben altijd dezelfde kleding aan.
B
Ik lijk heel veel qua uiterlijk op mijn moeder.
C
Mijn broer en ik lijken helemaal niet op elkaar.
D
Als ik kleding ga kopen met mijn beste vriend, kopen wij altijd dezelfde kleding.

Slide 27 - Quiz

Op welk gebied ben jij intelligent ?

Slide 28 - Mind map

Wat betekent:
de trend
A
iets wat gisteren gebeurde
B
iets van vroeger
C
iets wat nu actueel is
D
hoe iets gaat veranderen

Slide 29 - Quiz

Welk doel heb jij in je leven?

Slide 30 - Open question

Welk middel ga jij gebruiken om je doel te bereiken?

Slide 31 - Mind map

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 32 - Slide

Vraag mij niet wat mijn .......... is. Ik heb daar nog niet over nagedacht.

Slide 33 - Open question

Welk ............ ga jij inzetten om je doel te bereiken?

Slide 34 - Open question

Kan iemand mij vertellen wat de ....... is op TikTok? Ik wil ook meedoen!

Slide 35 - Open question

Deze broers lijken heel erg op elkaar. Ik kan .................... niet vertellen.

Slide 36 - Open question

De docenten van klas 2E zijn echt............... Ze beantwoorden alle vragen!

Slide 37 - Open question

Zinnen maken

Maak zinnen met de woorden.
Regels:
- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen

De woorden: de trend, het doel, het middel, intelligent, het onderscheid

Slide 38 - Slide