Dinsdag 18 mei

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema technologie.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 18
next
Slide 1: Slide
Middelbare school

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema technologie.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Slide

intelligent
  • als je dingen snel begrijpt en slim bent;
  • hoeft niet altijd te gaan om leren, je kan ook op andere gebieden intelligent zijn (sociaal);
  • Zin: Je kan intelligent zijn op verschillende gebieden. Ik kan goed rekenen en kan zeggen dat ik op rekengebied intelligent ben.

Slide 2 - Slide

het doel
  • iets wat je wilt bereiken;
  • een doel voor je leven, maar ook een doel voor de dag (doel voor over een lange tijd en doel voor over een korte tijd);
  • Zin: Mijn doel is om een goede studie te volgen, zodat ik later een goede baan kan krijgen.
  • Zin: Mijn doel voor vandaag is om geen ruzie te maken.

Slide 3 - Slide

het middel
  • iets wat je gebruikt om een doel te bereiken;
  • iets wat je gebruikt om je te helpen een probleem op te lossen;
  • Zin: Het rekenmachine is een middel wat je kan gebruiken bij wiskunde.
  • Zin: Om mijn doel te bereiken, moet ik verschillende middelen gebruiken. Bijvoorbeeld mijn talent voor studeren.

Slide 4 - Slide

de trend
  • iets wat op dit moment actueel is;
  • de richting waar iets naar toe gaat;
  • zin: Kan jij mij vertellen wat op dit moment de trend is als het om kleding gaat?
  • zin: De trend op het gebied van mobiele telefoons is dat deze steeds dunner worden.

Slide 5 - Slide

het onderscheid
  • dat waarin iemand of iets niet hetzelfde is als iets of iemand anders;
  • Synoniem: het verschil;
  • Tegenstelling: de overeenkomst
  • zin: Het onderscheid tussen jou en mij is dat ik niet veel aan sport doe en jij wel.

Slide 6 - Slide

In welke zin wordt het goede voorbeeld gegeven van het woord:
het onderscheid
A
Deze twee zusjes hebben altijd dezelfde kleding aan.
B
Ik lijk heel veel qua uiterlijk op mijn moeder.
C
Mijn broer en ik lijken helemaal niet op elkaar.
D
Als ik kleding ga kopen met mijn beste vriend, kopen wij altijd dezelfde kleding.

Slide 7 - Quiz

Op welk gebied ben jij intelligent ?

Slide 8 - Mind map

Wat betekent:
de trend
A
iets wat gisteren gebeurde
B
iets van vroeger
C
iets wat nu actueel is
D
hoe iets gaat veranderen

Slide 9 - Quiz

Welk doel heb jij in je leven?

Slide 10 - Open question

Welk middel ga jij gebruiken om je doel te bereiken?

Slide 11 - Mind map

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 12 - Slide

Vraag mij niet wat mijn .......... is. Ik heb daar nog niet over nagedacht.

Slide 13 - Open question

Welk ............ ga jij inzetten om je doel te bereiken?

Slide 14 - Open question

Kan iemand mij vertellen wat de ....... is op TikTok? Ik wil ook meedoen!

Slide 15 - Open question

Deze broers lijken heel erg op elkaar. Ik kan .................... niet vertellen.

Slide 16 - Open question

De docenten van klas 2E zijn echt............... Ze beantwoorden alle vragen!

Slide 17 - Open question

Zinnen maken

Maak zinnen met de woorden.
Regels:
- denk aan de leestekens en hoofdletters;
- je schrijft minimaal 3 zinnen

De woorden: de trend, het doel, het middel, intelligent, het onderscheid

Slide 18 - Slide