O1B - SV Woordenschat H1

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat is de derde letter van het alfabet?
timer
0:10
A
C
B
B
C
D
D
A

Slide 2 - Quiz

Programma van vandaag:
  • Korte herhaling theorie Woordenschat 1.1 + 1.2 + 1.3 + 1.4
  • Maken oefentoets
  • Klassikaal spellen

Slide 3 - Slide

TOETS WOORDENSCHAT H1
7 DECEMBER 2023

Slide 4 - Slide

DOEL

Aan het einde van de les weet je weer hoe je de betekenis van een onbekend woord kunt afleiden uit het woord zelf, of uit de tekst waarin dit woord wordt gebruikt. Je weet hoe je online woorden kunt zoeken
en 
je herkent en begrijpt figuurlijk taalgebruik.

Slide 5 - Slide

THEORIE 1.1
Gebruik deze tips om de betekenis af te leiden uit de tekst:
Lees de hele zin waarin het woord staat.
Controleer of er in de tekst een synoniem, omschrijving, tegenstelling of voorbeeld genoemd wordt.
Let op illustraties.


Slide 6 - Slide

THEORIE 1.1

ZOEK VOORBEELDEN
Soms kun je hieruit de betekenis van het woord afleiden.
 Zoek naar een voorbeeld, let op signaalwoorden: zoals,  
   bijvoorbeeld, neem nou, denk aan.

Slide 7 - Slide

 HERHALING THEORIE 1.2

1.2 Betekenis afleiden uit het woord


Slide 8 - Slide

THEORIE

Soms kun je de betekenis van een onbekend woord vinden door goed naar het woord zelf te kijken:
Herken je een deel van het woord?
Herken je voor- en/of achtervoegsels bij het woord?
Lijkt het onbekende woord op een woord dat je wel kent?

Slide 9 - Slide

THEORIE
Ik herken een deel van het onbekende woord:
voorrangsregel

Ik herken een voor- en/of achtervoegsel van het onbekende woord:
heractiveren

Het onbekende woord lijkt op een woord dat ik wel ken:
circuleren

Slide 10 - Slide

OEFENEN

Slide 11 - Slide

De leerlingen voeren veel klusjes uit.

Synoniem voor 'voeren uit':
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze

Slide 12 - Quiz

De brug is er slecht aan toe.
Tegenovergestelde voor 'is er slecht aan toe':
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen

Slide 13 - Quiz

Ongelijk
(woord met voorvoegsel)
Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk

Slide 14 - Quiz

Zorgeloos

Geef een omschrijving

A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen

Slide 15 - Quiz

Als ik te laat ben voor school dan bedenk ik een smoes.
Geef een voorbeeld:
A
Daarom kreeg ik straf.
B
De brug stond open.
C
Morgen moet ik naar de kapper.
D
Een smoes is een verzinsel.

Slide 16 - Quiz

 HERHALING THEORIE
1.3 


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide


Griezman en Coutinho 'afgeschreven'
A
Geld afschrijven van een rekening
B
Als oninbaar uit de boeken verwijderen
C
Niet meer rekenen op
D
Zich schrijvend ontdoen van iemand

Slide 20 - Quiz


De storting wordt dan in 2020 van de betaalrekening afgeschreven.
A
Geld afschrijven van een rekening
B
Als oninbaar uit de boeken verwijderen
C
Niet meer rekenen op
D
Zich schrijvend ontdoen van iemand

Slide 21 - Quiz

 HERHALING THEORIE 1.4

1.4 Figuurlijk taalgebruik


Slide 22 - Slide

THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn.
Bij letterlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.

Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn. Iemand gebruikt figuurlijk taalgebruik als hij wil overdrijven of als hij iets mooier wil maken.

Slide 23 - Slide

THEORIE
Een uitdrukking is altijd figuurlijk bedoeld. Voorbeelden zijn:

onder één hoedje spelen
een open deur intrappen
twee zielen, één gedachte
twee handen op één buik




Slide 24 - Slide

OEFENEN

MAAK DE UITDRUKKING AF
(EN DENK NA OVER DE BETEKENIS)

Slide 25 - Slide

Maak de uitdrukking af:

Zijn schaapjes op het droge ...
A
kennen
B
geven
C
bloedt
D
hebben

Slide 26 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Iemand voor vol ....
A
aanzien
B
geven
C
bloedt
D
hebben

Slide 27 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Een appeltje voor de dorst ...
A
kennen
B
geven
C
bloedt
D
hebben

Slide 28 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Met twee maten ...
A
kennen
B
geven
C
drinken
D
meten

Slide 29 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Doen alsof je neus ...
A
kneust
B
loopt
C
bloedt
D
roept

Slide 30 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Iemand ervan langs ...
A
komen
B
geven
C
knopen
D
meten

Slide 31 - Quiz

Maak de uitdrukking af:

Iets in de oren ...
A
kennen
B
stoppen
C
knopen
D
meten

Slide 32 - Quiz

Zijn er nog vragen? 


Slide 33 - Slide

MAKEN OEFENTOETS
NU NEDERLANDS WOORDENSCHAT H1

VOLGENDE LES: TOETS


Slide 34 - Slide