Erfelijkheid&evolutie6-7juli

In de stamboom is het vóórkomen van bloederziekte in een familie weergegeven. Het signaal voor bloederziekte is recessief; het ligt in het X-chromosoom. In de stamboom is het vóórkomen van bloederziekte in een familie weergegeven.
Hoe groot is de kans dat persoon P het signaal voor bloederziekte heeft?
A
100%
B
50%
C
25%
D
0%
1 / 32
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

In de stamboom is het vóórkomen van bloederziekte in een familie weergegeven. Het signaal voor bloederziekte is recessief; het ligt in het X-chromosoom. In de stamboom is het vóórkomen van bloederziekte in een familie weergegeven.
Hoe groot is de kans dat persoon P het signaal voor bloederziekte heeft?
A
100%
B
50%
C
25%
D
0%

Slide 1 - Quiz

Bij bananenvliegjes wordt de oogkleur onder andere bepaald door een gen gelegen in het X-chromosoom. Het signaal voor rode oogkleur is sterker dan het signaal voor witte oogkleur.
Bij welke kruisingen zullen alleen alle mannelijke nakomelingen witogig zijn?
A
Vrouw: homozygoot R Man: r
B
Vrouw: heterozygoot Man: R
C
Vrouw: homozygoot r Man: r
D
Vrouw: homozygoot r Man: R

Slide 2 - Quiz

Twee muizen paren met elkaar. Onder de nakomelingen blijken er een aantal voor te komen die door een erfelijke afwijking onvruchtbaar zijn.

Wordt de erfelijke afwijking veroorzaakt door een dominant of een recessief signaal?
A
Dominant
B
Recessief

Slide 3 - Quiz

Een zwarte haan paart enkele malen met een witte hen. Alle nakomeling, zowel hennen als hanen, zijn gespikkeld. Zo’n gespikkelde hen paart vervolgens een aantal malen met een zwarte haan.
Welke fenotypen en in welke verhouding (in percentages weergeven) kunnen voorkomen bij de nakomelingen van deze laatste kruising?
A
Wit 25%, zwart 25%, gespikkeld 50%
B
Wit 50%, gespikkeld 50%
C
Wit 50%, zwart 50%
D
Zwart 50%, gespikkeld 50%

Slide 4 - Quiz

Op welke manier(en) ontstaat er variatie in genotypen?

Slide 5 - Open question

Hoe noemen we de evolutietheorie die we nu gebruiken?
A
darwinisme
B
evolutietheorie
C
neodarwinisme
D
creationisme

Slide 6 - Quiz

Nieuwe soorten kunnen ontstaan door erfelijke variatie, natuurlijke selectie en isolatie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Leg het begrip mitose uit.

Slide 8 - Open question

2 koeien paren met elkaar. Een is wit. De ander is zwart. Er is sprake van co-dominantie. Hoeveel procent kans is er op de verschillende kleuren in een nakomeling?
A
25% wit, 50% grijs, 25% zwart
B
25% zwart, 50% zwart-wit, 25% wit
C
100% grijs
D
100% zwart-wit

Slide 9 - Quiz

Hoe zie je welk allel dominant/recessief is?

Slide 10 - Open question

Sikkelcelziekte is een erfelijke aandoening die de bloedcellen sneller aan elkaar laat klonteren. In sommige landen kan dit echter voordelen geven. Waarom is dat?

Slide 11 - Open question

Iemand heeft blauwe ogen. Is dit een fenotype of een genotype
A
fenotype
B
genotype

Slide 12 - Quiz

Waardoor zijn er weinig kleurenblinde meisjes?
A
omdat ze 2 x-chromosomen hebben
B
omdat ze immuun zijn
C
omdat ze y-chromosomen hebben

Slide 13 - Quiz

Wat is er speciaal aan een intermediair fenotype?

Slide 14 - Open question

Hoe worden genotypen van een intermediair fenotype genoteerd?

Slide 15 - Open question

Er zijn een haan met allel K(Z)K(Z) en een kip met K(W)K(W). Hun kind krijgt een grijze kleur. Is dit wel of niet een intermediair fenotype?

Slide 16 - Open question

Jacob en Marietje hebben samen vier kinderen. Jacob heeft bruin haar (Bb). Marietje heeft blond haar (bb). Waar of niet waar: de kans dat een van de kinderen blond haar heeft is 25%
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Wat is prenataal onderzoek?

Slide 18 - Open question

Noem 3 vormen van prenatale tests

Slide 19 - Open question

De arm van een mens, de voorpoot van een hond en de vleugel van een vleermuis lijken op elkaar qua bouw. Hoe noemen we deze organen?
A
Homologe organen
B
Rudimentaire organen

Slide 20 - Quiz

Wat is evolutie?

Slide 21 - Open question

Pietje gaat geboren worden. Zijn moeder heeft Aa als allelen. Zijn vader heeft ook Aa. A is bruin. a is blauw. Wat is de kans dat Pietje bruine ogen krijgt?

Slide 22 - Open question

Jantje is heel goed in piano spelen. Waardoor wordt het fenotype bepaalt?
A
helemaal door het genotype
B
door het genotype en de omgeving
C
helemaal door de omgeving

Slide 23 - Quiz

Met welke prenatale test kan je de lengte van de baby opmeten
A
echo
B
vruchtwaterpunctie
C
vlokkentest

Slide 24 - Quiz

De moeder heeft bloedtype A (IAi). De vader heeft bloedtype B (IBIB). Hoeveel kans heeft het kindje op bloedtype IAIB
A
0%
B
75%
C
50%

Slide 25 - Quiz

Wat gebeurt er bij een vruchtwaterpunctie?
A
er worden cellen uit de placenta gehaald
B
door middel van geluidsgolven kun je zien hoe groot de baby is
C
er wordt een beetje vruchtwater uit de baarmoeder gehaald

Slide 26 - Quiz

De vader van Mark heeft blauwe ogen (aa). De moeder heeft bruine ogen (Aa). Hoe groot is de kans dat het zusje van Mark blauwe ogen krijgt?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 27 - Quiz

Een hamster heeft een intermediair fenotype. Welke allel is recessie en welk allel is dominant?

Slide 28 - Open question

Hoe kom je erachter hoeveel procent jouw nakomeling voor een genotype/fenotype heeft?

Slide 29 - Open question

Welke is geen prenatale test?
A
echo
B
vruchtwaterpunctie
C
meiose
D
vlokkentest

Slide 30 - Quiz

Bij een vruchtwaterpunctie onderzoekt de arts de chromosomen op aandoeningen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz

Wat is het verschil tussen fenotype en genotype?

Slide 32 - Open question