leesvaardigheid; voorbereiding toets!

Welkom
  • Vandaag: Gezamenlijk de theorie van leesvaardigheid behandelen
  • Morgen: oefentekst + tekst van de toets alvast uitdelen
  • donderdag 16 juni: oefenen + vragen stellen
  • vrijdag 17 juni: toets leesvaardigheid (3 x)
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom
  • Vandaag: Gezamenlijk de theorie van leesvaardigheid behandelen
  • Morgen: oefentekst + tekst van de toets alvast uitdelen
  • donderdag 16 juni: oefenen + vragen stellen
  • vrijdag 17 juni: toets leesvaardigheid (3 x)

Slide 1 - Slide

Samenvatten theorie
  • Je gaat straks aan de slag met één les leesvaardigheid in een groepje. Deze les ga je bestuderen en je schrijft op wat de belangrijkste theorie is en geeft hier ook voorbeelden bij.
  • Hier hebben jullie een kwartier de tijd voor. 
  • Vervolgens bespreken we per groepje wat ze hebben gevonden en dit zetten we in Lesson Up
  • Zo hebben we met de hele klas een samenvatting gemaakt! Deze samenvatting deel ik met jullie als klas!

Slide 2 - Slide

Theorie voor de leestoets!
- Les 1: 
- Les 2
- Les 3
- Les 15
- Les 29
- Les 30
- Les 43
- Les 45
- Les 57


timer
15:00

Slide 3 - Slide

Les 1: tekstdoelen
- informeren: de schrijver wil graag dat de lezer iets leert van de tekst; weerbericht, lesboek
- instructie geven: wil je uitleggen hoe je iets moet doen ;recept, boekje van Ikea
- overtuigen: de mening van de schrijver staat centraal; betoog, recensie, blog
- activeren: wil de schrijver aanzetten om iets te doen; folders, posters, reclame
- amuseren: lezer vermaken; gedicht, strip of leesboek
- beschouwen: de lezer moet een eigen mening vormen. ;krantenartikelen

Slide 4 - Slide

Les 2: onderwerp en hoofdgedachte
onderwerp: waar gaat de tekst over? Het onderwerp is meestal een of een paar woorden. Bijv: diersoorten in Afrika
De titel, afbeeldingen en inleiding geven aan wat het onderwerp van een tekst is.

Hoofdgedachte: wat de schrijver met het onderwerp wil zeggen; Wat zegt de schrijver over het onderwerp? Vaak heeft de schrijver al de hoofdgedachte opgeschreven, dit vind je vaak in de inleiding of het slot!
Als het onderwerp diersoorten in Afrika is, kan de hoofdgedachte zijn; Afrikaanse diersoorten worden bedreigd, of Afrikaanse diersoorten zijn een attractie.

Slide 5 - Slide

Les 3: hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken: zijn nodig om een tekst te begrijpen. Staat vaak in een kernzin

Bijzaken: minder belangrijke informatie van een tekst. Dat zijn vaak voorbeelden of toelichtingen bij een hoofdzaak.

Slide 6 - Slide

Les 15: leesstrategieën
  • Globaal lezen: snel en kort kijken waar de tekst over gaat. 
  • Zoekend lezen: zoeken naar de vraag en antwoorden in de tekst
  • intensief lezen: tekst kunnen begrijpen
  • lerend lezen: belangrijkste info uit de tekst halen 
  • Kritisch lezen: bedenken wat het doel van de schrijver is

Bekijk in les 15 van het boek wanneer je welke strategie gebruikt.


Slide 7 - Slide

Les 29: tekststructuur
inleiding: beginstuk van de tekst. Hier staat het onderwerp, schrijver probeert je te verleiden om de tekst te lezen.

Kern: het middenstuk van de tekst. Hier lees je meer over het onderwerp. Bestaat uit meerdere alinea's
Kernzin; de belangrijkste zin van de alinea

Slot: het einde van een tekst. Laatste alinea van een tekst. Kan zijn; conclusie, samenvatting of een stelling.

Slide 8 - Slide

Les 30: alinea's en functiewoorden
Je kunt een tekst in alinea's verdelen. Inleiding - kern - slot
In elke alinea staat een kernzin; elke alinea heeft een eigen functie

Functiewoorden: geeft de functie van een alinea aan. Belangrijke boodschap
-> staat meestal in de eerste zin van de alinea. Hierdoor begrijp je de tekst beter.
Vb: uitleg, voorbeeld, aanleiding, advies, gevolg

Slide 9 - Slide

Les 43: verbanden
Signaalwoord (sw): signaalwoorden helpen om een verband van een tekst aan te geven. Deze woorden helpen om de structuur van een tekst te begrijpen.

Verbanden:
  • opsomming: verschillende dingen horen bij elkaar. sw: ook, en, ten eerste
  • tijd: geeft volgorde aan. sw: eerst, toen, daarna
  • reden, oorzaak en gevolg. sw: omdat, doordat, daarom, aangezien
  • tegenstelling: geeft het tegenovergestelde aan. sw: maar, daarentegen, toch
  • voorwaarde: geeft aan wat nodig is om iets te laten gebeuren. sw: als, wanneer, tenzij

Slide 10 - Slide

Les 45: verbanden
  • voorbeeld: geeft een voorbeeld aan. sw: denk aan, bijvoorbeeld, zoals
  • verduidelijking: legt iets van een vorige zin uit. sw: dit betekent, dat wil zeggen
  • doel-middel: geeft een middel aan om het doel te bereiken. sw: waarmee, daarmee, door middel van, met behulp van
  • conclusie: geeft een conclusie aan. sw: dus, concluderend, dan ook
  • samenvatting: geeft een samenvatting aan. sw: kortom, samenvattend


Slide 11 - Slide

Les 57: meningen, argumenten en feiten
het verschil tussen een mening en feit. 
mening = iets wat iemand vindt
feit = is waar, is te achterhalen.

argument en standpunt
we gaan met de auto, want het regent. = standpunt --> argument
Het regent, dus we gaan met de auto = argument --> standpunt
want = eerst standpunt, dan argument
dus = eerst argument, dan standpunt

Slide 12 - Slide