Woordsoorten -vragend -aanwijzend voornaamwoord.

woordsoorten.
Herhalen; lw,zn,ww, bn,vz.
vragend -en aanwijzend voornaamwoord.
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

woordsoorten.
Herhalen; lw,zn,ww, bn,vz.
vragend -en aanwijzend voornaamwoord.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

welke zijn de lidwoorden?
A
die, dat, deze
B
een de
C
de het
D
de het een

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Welke woorden zijn werkwoorden?
A
boek, schrift, vakantie
B
huilen, dansen, spelen
C
bouwvakker, lasser, timmerman

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel werkwoorden staan er in onderstaande zin?

Ik heb gisteren de hele dag kunnen oefenen met voetballen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel zelfstandige naamwoorden?
Wie veel verdriet heeft, mag best een keer huilen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel zelfstandige naamwoorden?
Het boek ligt in de boekenkast op de eerste verdieping.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Ik HEB gisteren heerlijk geslapen!
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord
D
voorzetsel

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

De pen zit IN de tas.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
werkwoord
C
voorzetsel
D
lidwoord

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Mijn schilderij is erg mooi GEWORDEN.
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

aanwijzend voornaamwoord

Slide 14 - Mind map

This item has no instructions

Slide 15 - Video

This item has no instructions

Aanwijzend voornaamwoord (a vnw)













Er zijn vier aanwijzende voornaamwoorden. 
Die’ en ‘deze’ gebruik je bij de-woorden, ‘dit’ en ‘dat’ gebruik je bij het-woorden: 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions


Een aanwijzend voornaamwoord...
A
vraagt naar iets of iemand
B
verwijst naar iets of iemand maar je weet niet precies wie /vaag
C
wijst iets of iemand aan
D
bestaat helemaal niet

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions


Wat is het aanwijzend voornaamwoord?

Heb je dit al gezien?
A
dit
B
al
C
je
D
heb

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions


Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:
A
deze
B
hetzelfde
C
die
D
deze, die

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Wat weet jij al van het vragend voornaamwoord?

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Slide 21 - Video

This item has no instructions

Vragend voornaamwoord







Vragend voornaamwoord (v vnw) De vragende voornaamwoorden zijn wie, wat, welke, wat voor (een). Ze staan meestal aan het begin van een vraagzin: 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Vragend voornaamwoord
Let op!

Woorden als waar, waarheen, wanneer en hoe zijn géén vragende voornaamwoorden

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Welke van de onderstaande is een
VRAGEND voornaamwoord?
A
die
B
welke
C
mijn
D
ik

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welke van de onderstaande is een
BEZITTELIJK voornaamwoord?
A
die
B
welke
C
mijn
D
ik

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord hoort niet in het rijtje?

WAAR - WIE - WELKE - WAT
A
waar
B
wie
C
welke
D
wat

Slide 26 - Quiz

WAAR is geen vragend voornaamwoord, de rest wel.
Welk woord hoort niet in het rijtje?

DIE - DIT - DAAR - DEZE
A
die
B
dit
C
daar
D
deze

Slide 27 - Quiz

DAAR is geen aanwijzend voornaamwoord, de rest wel.
Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?
A
als
B
waar
C
wie
D
daar

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

In welk rijtje staan alléén aanwijzend voornaamwoorden?
A
die, daar, zulke, onze
B
mijn, hij, jullie, mooie
C
die, dat, deze, zulke, zo'n

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wil je de extra uitleg volgen over de soorten werkwoorden (zww + hww + kww)
Ja
Nee

Slide 31 - Poll

This item has no instructions

Aan de slag
Maak opdracht 17 t/m 24 (Opdracht 1 t/m 16 = herhaling)
Klaar? Voor een ander vak aan de slag. 

Kom voor de extra uitleg voor bij het bureau zitten. 

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Noem de voer vragende voornaamwoorden.

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Noem 5 aanwijzende voornaamwoorden

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Noem de voer vragende voornaamwoorden.

Slide 35 - Open question

This item has no instructions