TaalCompleet thema 5 - De dokter (A1)

1 / 28
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide


Welke emoji ben jij vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Praatplaat
Opdracht: Kijk naar de praatplaat. Geef antwoord op de vragen. Schrijf de zinnen in je schrift. Klaar? Maak dan zelf zinnen bij de praatplaat.

  1. Waar is Tim?
  2. Wie werkt bij de receptie?
  3. Hoeveel mensen zitten in de wachtkamer?
  4. Waar is Eva?
  5. Wie maakt een afspraak bij de receptie?
  6. Waar is Koen?
  7. Wie is bij de tandarts?



timer
10:00

Slide 3 - Slide

Antwoorden
  1. Tim is bij de huisarts.
  2. Maaike werkt bij de receptie.
  3. Drie mensen zitten in de wachtkamer.
  4. Eva is in de wachtkamer van de tandarts.
  5. Alex maakt een afspraak bij de receptie.
  6. Koen is bij de apotheek.
  7. Ahmet is bij de tandarts.

Slide 4 - Slide

5.3: Oren, ogen en neus
Opdracht: Maak Werkblad plusopdracht 5.3. 

Klaar? Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een medecursist. Werk daarna in je boek. 
timer
10:00

Slide 5 - Slide

5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Welk woord is goed? A, B of C? 

Slide 6 - Slide

één voet - twee ...
A
voeten
B
voetten
C
voets
D
veoten

Slide 7 - Quiz

één been - twee ...
A
beenen
B
benen
C
beens
D
benens

Slide 8 - Quiz

één oog - twee ...
A
oogen
B
ogen
C
oogs
D
oggen

Slide 9 - Quiz

één man - twee ...
A
manen
B
maanen
C
mannen
D
mans

Slide 10 - Quiz

één raam - twee ...
A
raamen
B
ramen
C
raams
D
rammen

Slide 11 - Quiz

één neus - twee ...
A
neusen
B
neuzen
C
nuisen
D
nuezen

Slide 12 - Quiz

één teen - twee ...
A
teenen
B
tenen
C
teens
D
tenens

Slide 13 - Quiz

één minuut - twee ...
A
minuuten
B
minuutten
C
minutten
D
minuten

Slide 14 - Quiz

5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Schrijf het meervoud op het bordje.

  1. één tas - twee ...
  2. één arm - twee ...
  3. één map - twee ...
  4. één bed - twee ...
  5. één tand - twee ...
  6. één boek - twee ...
  7. één zus - twee ...
  8. één mes - twee ...

Slide 15 - Slide

5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Schrijf het meervoud op het wisbordje.

  1. één tas - twee tassen
  2. één arm - twee armen
  3. één map - twee mappen
  4. één bed - twee bedden
  5. één tand - twee tanden
  6. één boek - twee boeken
  7. één zus - twee zussen
  8. één mes - twee messen

Slide 16 - Slide

5.7: Naar de dokter
Opdracht: Maak Werkblad plusopdracht 5.7b. 

Klaar? Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een medecursist. Werk daarna in je boek. 
timer
10:00

Slide 17 - Slide

5.7: Naar de dokter
Opdracht: Je bent bij de dokter. Wat is het probleem? Vertel het.

Ik heb last van ...
Ik heb pijn in ...
Ik heb ...pijn
Ik heb soms ...pijn

Slide 18 - Slide

5.9: Wat zijn uw klachten?
Opdracht: Maak de EXTRA-opdracht op Werkblad 5.9 achter in je boek (bladzijde 305).

Klaar? Werk dan verder in je boek of online.
timer
10:00

Slide 19 - Slide

Extra leesteksten Thema 5
Opdracht: Maak de extra leesteksten bij Thema 5
timer
30:00

Slide 20 - Slide

5.8: Jij of u?
Opdracht 1: Wanneer zeg je jij? En wanneer zeg je u? Maak oefening 57. Wat zeg jij? op bladzijde 172 in je boek. Praat daarna samen. Zijn er verschillen? Waarom?

Opdracht 2: Maak Werkblad plusopdracht 5.8. Wat zeg je? Of wat vraag je? Gebruik jij, jou of u.

We bespreken de opdrachten samen.
timer
15:00

Slide 21 - Slide

5.10: Dokter - dokters
Het meervoud met een -s

één jongen - tien jongens
één dokter - twee dokters
één meisje - twee meisjes
één sleutel - twee sleutels

Regel: Na -en, -er, -e en -el schrijf je een -s in het meervoud.

Slide 22 - Slide

5.10: Dokter - dokters
Opdracht: Ga naar bladzijde 176, opdracht 72. Luister naar de computer. Schrijf het woord. Schrijf zelf het meervoud.

Slide 23 - Slide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur
Opdracht: Wat hoor je? Luister naar de docent. Schrijf het woord op het wisbordje.

Slide 24 - Slide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur

Slide 25 - Slide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur
Opdracht: Luister naar de docent. Schrijf de zinnen in je schrift.

Slide 26 - Slide

5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur
Opdracht: 

Slide 27 - Slide


Welke emoji ben jij nu?
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll