This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Hoe gaat het vandaag?
😒🙁😐🙂😃
Slide 2 - Poll
Praatplaat
Opdracht: Kijk naar de praatplaat. Geef antwoord op de vragen. Schrijf de zinnen in je schrift. Klaar? Maak dan zelf zinnen bij de praatplaat.
Waar is Tim?
Wie werkt bij de receptie?
Hoeveel mensen zitten in de wachtkamer?
Waar is Eva?
Wie maakt een afspraak bij de receptie?
Waar is Koen?
Wie is bij de tandarts?
timer
10:00
Slide 3 - Slide
Antwoorden
Tim is bij de huisarts.
Maaike werkt bij de receptie.
Drie mensen zitten in de wachtkamer.
Eva is in de wachtkamer van de tandarts.
Alex maakt een afspraak bij de receptie.
Koen is bij de apotheek.
Ahmet is bij de tandarts.
Slide 4 - Slide
5.3: Oren, ogen en neus
Opdracht: Maak Werkblad plusopdracht 5.3.
Klaar? Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een medecursist.
timer
10:00
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Welk woord is goed? A, B of C?
Slide 8 - Slide
leren.kleurrijker.nl
Slide 9 - Link
één voet - twee ...
A
voeten
B
voetten
C
voets
D
veoten
Slide 10 - Quiz
één been - twee ...
A
beenen
B
benen
C
beens
D
benens
Slide 11 - Quiz
één oog - twee ...
A
oogen
B
ogen
C
oogs
D
oggen
Slide 12 - Quiz
één man - twee ...
A
manen
B
maanen
C
mannen
D
mans
Slide 13 - Quiz
één raam - twee ...
A
raamen
B
ramen
C
raams
D
rammen
Slide 14 - Quiz
één neus - twee ...
A
neusen
B
neuzen
C
nuisen
D
nuezen
Slide 15 - Quiz
één teen - twee ...
A
teenen
B
tenen
C
teens
D
tenens
Slide 16 - Quiz
één minuut - twee ...
A
minuuten
B
minuutten
C
minutten
D
minuten
Slide 17 - Quiz
5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Schrijf het meervoud op het wisbordje.
één tas - twee ...
één arm - twee ...
één map - twee ...
één bed - twee ...
één tand - twee ...
één boek - twee ...
één zus - twee ...
één mes - twee ...
Slide 18 - Slide
5.4 en 5.6: Meervoud
Opdracht: Schrijf het meervoud op het wisbordje.
één tas - twee tassen
één arm - twee armen
één map - twee mappen
één bed - twee bedden
één tand - twee tanden
één boek - twee boeken
één zus - twee zussen
één mes - twee messen
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
5.7: Naar de dokter
Opdracht: Maak Werkblad plusopdracht 5.7b.
Klaar? Vergelijk je antwoorden met de antwoorden van een medecursist.
timer
10:00
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
5.8: Jij of u?
Opdracht 1: Wanneer zeg je jij? En wanneer zeg je u? Maak oefening 57. Wat zeg jij? op bladzijde 172 in je boek. Praat daarna samen. Zijn er verschillen? Waarom?
Opdracht 2: Maak Werkblad plusopdracht 5.8. Wat zeg je? Of wat vraag je? Gebruik jij, jou of u.
We bespreken de opdrachten samen.
timer
15:00
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Video
Slide 27 - Slide
Pauze
Slide 28 - Slide
Luister
Luister naar de opname en beantwoord de vragen.
Maak hele zinnen!!
Denk aan hoofdletter en punt.
Slide 29 - Slide
5.9: Wat zijn uw klachten?
Opdracht: Maak de EXTRA-opdracht op Werkblad 5.9 achter in je boek (bladzijde 305).
timer
10:00
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
5.7: Naar de dokter
Opdracht: Je bent bij de dokter. Wat is het probleem? Vertel het.
Ik heb last van ...
Ik heb pijn in ...
Ik heb ...pijn
Ik heb soms ...pijn
Slide 32 - Slide
5.10: Dokter - dokters
Het meervoud met een -s
één jongen - tien jongens
één dokter - twee dokters
één meisje - twee meisjes
één sleutel - twee sleutels
Regel: Na -en, -er, -e en -el schrijf je een -s in het meervoud.
Slide 33 - Slide
5.10: Dokter - dokters
Opdracht: Ga naar bladzijde 176, opdracht 72. Luister naar de computer. Schrijf het woord. Schrijf zelf het meervoud.
Slide 34 - Slide
5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur
Opdracht: Wat hoor je? Luister naar de docent. Schrijf het woord op het wisbordje.
Slide 35 - Slide
5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur
Slide 36 - Slide
5.11: Woorden met -eer, -oor of -eur
Opdracht: Luister naar de docent. Schrijf de zinnen op het wisbordje.