Taalbeschouwing quiz 4, 5 en 6

taalverzorging 5 en 6

Afkortingen
Verkleinwoorden
Trema en koppelteken
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

taalverzorging 5 en 6

Afkortingen
Verkleinwoorden
Trema en koppelteken

Slide 1 - Slide

Verkleinwoorden
Bij de meeste woorden voeg je -je, -tje of -pje toe.
Bij woorden die eindigen op -ng schrijf je -nkje of -etje.
Bij woorden die eindigen op een lange klank, verdubbel je de klinker.
Bij woorden die eindigen op een -i, schrijf je ietje.
Bij woorden die eindigen op -y na een medeklinker of op -u (uitgesproken als oe), schrijf jetje met apostrof.
Bij afkortingen met letters of cijfers schrijf je ’je of tje (met apostrof).

Slide 2 - Slide

Trema
Als je het woord verkeerd kunt uitspreken, dan gebruik je een trema.
geëist, beïnvloed, poëzie, zeeën, coördinatie, financiën

In cijfers en getallen gebruik je een trema.
tweeënvijftig, drieëntachtig

Latijnse en Franse woorden die eindigen op -ei, -eus, -eum, en -ien krijgen geen trema.
museum, opticien, petroleum

Slide 3 - Slide

Zo schrijf je afkortingen
• Afkortingen van namen van bedrijven, organisaties en landen schrijf je met hoofdletters: BMW, VVD, GB, RTL, VN. 
• 
  • Afkortingen waarvan je de woorden altijd volledig uitspreekt, schrijf je met punten: a.u.b., bijv., e.d.,  m.a.w., o.a., t.w.v., z.o.z.

Slide 4 - Slide

Koppelteken
Koppelteken:
In samenstellingen die verkeerd gelezen kunnen worden, plaatsen we een koppelteken:
zo-even, stage-uren, radio-omroep, na-apen.

Slide 5 - Slide


Kies de juiste verwijswoorden.
De Chinees met wie / waarmee ik een kroket at, kende deze / dit snack niet.
A
met wie - deze
B
met wie - dit
C
waarmee - deze
D
waarmee - dit

Slide 6 - Quiz

Wat is goed?
A
tweën
B
tweeën
C
twëen
D
tweëen

Slide 7 - Quiz

Etalage:
a: etalagetje b: etalage'tje
c: etalageetje
A
Etalagetje
B
Etalage'tje
C
Etalageetje

Slide 8 - Quiz

Verdieping

A
Verdiepingtje
B
Verdiepingetje
C
Verdiepingkje
D
Verdiepinkje

Slide 9 - Quiz

cd

A
cdtje
B
CeeDeetje
C
cd'tje

Slide 10 - Quiz

Pony

A
ponytje
B
ponietje
C
pony'tje
D
paardje

Slide 11 - Quiz

Instructie

A
Instructietje
B
Instructieetje
C
Instructie'tje

Slide 12 - Quiz

Wat betekent t.k.a.?


A
te krijgen adres
B
te koop aangeboden
C
te kleuren afbeelding

Slide 13 - Quiz

Het bedrijf verdiende miljoenen ............... oplichtingspraktijken.

A
d.m.v.
B
ca.
C
o.a.
D
m.a.w.

Slide 14 - Quiz

Er wonen ............... 17 miljoen mensen in Nederland.

A
m.b.v.
B
ca.
C
o.a.
D
m.a.w.

Slide 15 - Quiz

Kies de juiste spelling
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste spelling
A
politieauto
B
politie-auto
C
politie auto

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste spelling
A
stageuren
B
stage-uren

Slide 18 - Quiz

Trema?
tatoeage
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quiz

Trema?
industriele
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Trema?
financien
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Trema?
fotoalbum
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quiz

met koppelteken
zonder koppelteken
(aan elkaar)
NAVO landen
aids vaccin
Amsterdam West
X benen
Frans man
oud voetballer
vwo diploma
amateur speler
non stop
niet roker
© teken
Zuid Afrikaans
pvda politicus
semi prof
mee eten
maandag ochtend
stage uren
stage plaats
niet officieel
CL loting

Slide 23 - Drag question

Verkleinwoord met PJE
Verkleinwoord met TJE
boom
telefoon
broer
riem
film
raam
tafel
haar

Slide 24 - Drag question

Verkleinwoord met PJE
Verkleinwoord met TJE
Verkleinwoord met JE
boom
telefoon
broer
riem
film
raam
tafel
haar
hand
fiets
verkleinwoord

Slide 25 - Drag question

Werkwoordspelling

Slide 26 - Slide

Werkwoordspelling

Slide 27 - Slide

WERKWOORDSPELLING

Slide 28 - Slide

Werkwoordspelling

Slide 29 - Slide

Ik ... (worden) gek van de werkwoordspelling.

Slide 30 - Open question

De werkwoordspelling heb ik altijd ................ (haten).

Slide 31 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord:
Heeft je zus haar tas al ... (pakken)?

Slide 32 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord:
Ik ben gisteren naar school ... (lopen).

Slide 33 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord:
Het vliegtuig is nog niet ... (landen).

Slide 34 - Open question

Vul het voltooid deelwoord in.
Gisteren hebben wij de hele avond ...(dansen).

Slide 35 - Open question

Vul het voltooid deelwoord in.
Ik heb heel hard ....(rennen).

Slide 36 - Open question

Vul het voltooid deelwoord in.
Ik heb wel 10 minuten ...(fietsen).

Slide 37 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord:
De appel wordt in stukjes (snijden).

Slide 38 - Open question

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling (t.t.).
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 39 - Quiz

Maak de zin af met de juiste werkwoordspelling.
Waarom (vinden) je dat zo moeilijk
A
Waarom vindt je
B
Waarom vind je
C
Waarom vint

Slide 40 - Quiz

werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt? (t.t.)
A
word
B
wordt

Slide 41 - Quiz


Aan het begin van het jaar (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 42 - Quiz